184 MAANDAG 1 OCTOBER 1928. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVI. Voorstel tot het verleenen van medewerking aan het bestuur der Vereeniging tot oprichting en instandhouding van scholen voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs op Gereformeerden grondslag, tot verandering van de inrich ting van het schoolgebouw aan de Hooglandsche Kerkgracht No. 20a, tot het aanschaffen van schoolmeubelen, leer- en hulpmiddelen in verband met de uitbreiding van de in dat gebouw gevestigde school voor gewoon lager onderwijs en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 193). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXVII. Voorstel om medewerking te verleenen aan het bestuur der Vereeniging tot oprichting en instandhouding van scholen voor lager- en meer uitgebreid lager onderwijs op Gereformeerden grondslag, tot uitbreiding van het school gebouw aan de Driftstraat hoek Javastraat, tot aanschaffing van de noodige school-, leer- en hulpmiddelen in verband met die uitbreiding en tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 194). De heer Kooistra zegt, dat de sociaal-democraten altijd loyaal hebben medegewerkt aan de uitvoering van de wet van 1920, de bevredigingswet. Die uitvoering zelve moet echter ook bevrediging wekken, maar de voorstellen moeten niet veelal, met een overmoed van brutaliteit, strekken om het bijzonder onderwijs in bijzondere mate te bevoordeelen en daarbij meermalen het openbaar onderwijs te doen vergeten. Aan een zoodanig voorstel, en het onderhavige gaat in die richting, kunnen spreker en zijn vrienden hun medewerking niet verleenen. Wanneer niet een bestuurslid van de school in het College zat, dan zou deze aanvrage niet zijn gedaan. Er wordt gesproken van uitbreiding van een school, ofschoon in die school nog geen onderwijs is gegeven. Het is volstrekt niet bewezen, dat het aantal leerlingen grooter zal worden. Spreker is in die school geweest, en de heer Goslinga was zoo welwillend hem rond te leiden. Spreker heeft gezien, dat de school 5 klassen heeft in plaats van 4, zooals in het prae- advies staat. De heer Goslinga is Wethouder van Financiën en tevens penningmeester van dit bestuur. Dat zullen natuurlijk wel twee zakken zijn, maar wie het dichtst bij het vuur zit warmt zich het best. Bij de bespreking heeft de heer Goslinga gezegd, dat, als de Gemeenteraad zijn toestemming niet geeft, er toch 5 klassen zullen komen, die zij zelf zullen betalen. Maar later zullen zij het, naar sprekers overtuiging, op de gemeente verhalen. Het zwakke punt is juist, dat het bestuur gemeend heeft niet met zekerheid te kunnen rekenen op de medewerking van den Raad, die volgens het derde lid van artikel 73 van de Lager Onderwijswet zou moeten worden gegeven. De leden van den Raad kunnen zich niet verant woord achten nu reeds medewerking te verleenen, voordat is gebleken, dat die school zal bevolkt worden met kinderen. Het bestuur moet eerst bewijzen, dat er 5 lokalen nooiig zijn. Er zijn op het oogenblik al 5 lokalen en het is zeker, dat, wanneer de aanvragers niet zelf in het College van Burge meester en Wethouders zouden zitten, deze vraag nog eenigen tijd achterwege was gebleven. Daarom mag geen medewerking worden verleend tot die uitbreiding. Spreker geeft den Raad in overweging niet te ver te gaan met die doordrijverijtactiek, want die zou leiden tot onaangename dingen, die niet in het belang van het onderwijs zouden zijn. Het zou niet goed zijn, als de rechterzijde op dezen weg zou voortgaan. In verschil lende opzichten wordt het openbaar onderwijs bij het bijzonder onderwijs ten achter gesteld. Dit blijkt zelfs hieruit, dat het praeadvies verschenen is binnen twee maanden, met een snelheid, een betere zaak waardig. Spreker dringt er op aan, dit verzoek niet in te willigen. De heer Tepe merkt op, dat de heer Kooistra punten in debat heeft gebracht, die met dit verzoek niet te maken hebben. Zoo begon hij te spreken over de bevoorrechting van het bijzonder tegenover het openbaar onderwijs. In hoeverre daar reden voor is, zal bij een andere gelegenheid wel ter sprake kunnen komen. Spreker is niet van zins daarover thans, bij deze zuiver formeele quaestie, te debatteeren. De heer Kooistra heeft zich de uitdrukking veroorloofd: een overmaat van brutaliteit. Het geeft geen pas aldus te spreken, en de heer Kooistra is er ook niet in geslaagd aan te tooneri, dat bij het schoolbestuur of bij Burgemeester en Wethouders een overmaat van brutaliteit aanwezig zou zijn. Wat de zaak zelve betreft kan spreker volstaan met de opmerking, dat van afstemmen van dit verzoek geen sprake kan zijn. Wanneer de Raad het zou afstemmen, zou het verzoek toch worden ingewilligd, aangezien de wet uitdrukkelijk bepaalt, dat de medewerking, bedoeld in artikel 72, slechts wordt geweigerd, wanneer niet aan de in art. 73 gestelde vereischten is voldaan. De weigering geschiedt bij een met redenen omkleed besluit. De Minister heeft hieromtrent nog uit drukkelijk verklaard, dat de Raad niet mag treden in een beoordeeling van de noodzakelijkheid van uitbreiding eener school, doch dat hij slechts heeft na te gaan of de aanvrage voldoet aan de wettelijke eischen. Ineen Koninklijk Besluit van 30 Juli 1920 betreffende een school te Aalten wordt ook uitdrukkelijk overwogen, dat een oordeel over de nood zakelijkheid der uitbreiding en over het aantal kinderen het gemeentebestuur niet toekomt. Het gemeentebestuur heeft dus niet anders te doen dan de aanvrage in te willigen en hiermede zou spreker kunnen volstaan. Ter voorkoming van onaangename discussies acht spreker het wenschelijk er niet verder op in te gaan. Evenwel nog deze korte opmerking. Uit het oog wordt verloren, dat, nu de aanvraag vroeger is geschied dan men verwachtte, dit voor de gemeente een financieel voordeel geeft van eenige honderden guldens, omdat de bouw nu kan geschieden tegelijkertijd met den bouw van de geheele school. Reeds in Mei 1926 heeft het schoolbestuur een aanvraag tot den bouw van deze school ingediend en een bouwplan ontworpen voor een 7-kIassige school, n.l. een school van 6 klassen en een lokaal, dat gemakkelijk voor schoollokaal kon worden ingericht. Door verschillende omstandigheden is de toestemming om tot den bouw over te gaan geruimen tijd uitgesteld en ten slotte is de school aanmerkelijk later ge bouwd, dan men bij het indienen van het oorspronkelijke plan verondersteld had. Wanneer indertijd de plannen van het schoolbestuur waren uitgevoerd, onmiddellijk nadat de aanvraag tot den Raad was gericht, zou de school veel eerder voltooid geweest zijn. Dan zou reeds lang het vijfde lokaal voltooid zijn en wellicht zelfs reeds zijn gebouwd op de fundamenten, die het schoolbestuur, in het vooruitzicht van latere uitbreiding, op eigen risico bij de school had doen leggen. Spieker wijst er nog eens uitdrukkelijk op, dat van afstemmen van het voorstel geen sprake kan zijn. De heer Kooistra beschouwt het nog steeds als een over moedige brutaliteit, dat het schoolbestuur deze aanvraag heeft ingediend, want de Wethouder heeft niet voldoende aangetoond, dat spreker zijn woorden zou moeten intrekken. Anderen moeten ma ir aantoonen, dat die beschouwingonjuistis. Spreker meent, dat op grond van de sterke positie, die wordt ingenomen, omdat de Wethouder van Financiën in het school bestuur zit, deze aanvrage is geschied. De Wethouder heeft gezegd, dat het eenige honderden guldens zou schelen, maar spreker vraagt, of de Raad er niet mede te maken zou mogen hebben, wanneer eenig uitstel wordt verleend bij het uitgeven van het geld, als dit in het voordeel der gemeente is. Wanneer een uitgave van eenige honderden guldens nog kan worden uitgesteld tot het laatst van het volgende jaar, dan moet men daarop serieus de aandacht vestigen. Daarom is het niet goed gezien van de rechterzijde, alles in te willigen wat het bijzonder onderwijs vraagt. Spreker waarschuwt er tegen, dat men al te ver zou gaan op dat pad, want dit zou wel eens slechte gevolgen kunnen hebben, al hoopt hij dit niet. Hij is overtuigd, dat de gemeente in deze haar mede werking niet mag verleenen en hij geeft de rechterzijde ernstig in overweging zijn raad op te volgen. De heer Goslinga bestrijdt de bewering van den heer Kooistra, dat deze aanvrage alleen een gevolg zou zijn van het feit, dat een lid van het schoolbestuur tevens Wethouder is. Het eene heeft met het andere niets te maken. Het is volkomen geoorloofd, dat een Wethouder bestuurslid is van een schoolvereeniging, wanneer hij in het gelukkig bezit is van kinderen, die de school bezoeken en wanneer hij zich mede verantwoordelijk voelt voor de opleiding van die kinderen. De wet heeft aan de Christen-ouders de vrijheid gegeven om eigen scholen op te richten, dat is een ideaal-toestand, en spreker onttrekt zich daaraan niet, omdat hij Wethouder is. Als hij Wethouder van Onderwijs was, zou hij geen bestuurslid blijven, maar voor een Wethouder van Financiën ziet hij in het bestuurslidmaatschap geen bezwaar. Dat het verzoek binnen twee maanden behandeld wordt, is ook niets bijzonders, want de wet verplicht het gemeente bestuur, binnen drie maanden een beslissing te nemen. De heer Kooistra waarschuwt om niet te ver te gaan op dit pad, maar het schoolbestuur heeft de dure roeping om de kinderen, die zich aanmelden, te plaatsen. Al zou de ge heele sociaal-democratische fractie op haar hoofd gaan staan, dan nog zou geen enkel schoolbestuur zich daardoor laten weer houden om de aanvragen te doen, die het noodig acht om in de noodige schoolruimte te voorzien. Dat is de plicht van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 4