120 een en ander wel tot voorzichtigheid aan bij het uittrekken van dezen zoo overheerschenden post op de begrooting. Verder zullen in de naaste en verdere toekomst aan de gemeentekas bijzondere eischen worden gesteld. Wij denken aan den aanleg van de centrale rioleering, die wij ons thans voorstellen in versneld tempo te doen geschieden; aan den aanleg van een nieuwe veemarkt; aan de noodzakelijke ver beteringen, die op verschillende punten der stad ten behoeve van het verkeer enz. moeten worden aangebracht men zie o.a. den toestand van vele bruggen aan de uitvoering van het uitbreidingsplan, wanneer de herziening daarvan tot stand zal zijn gekomen. Er valt dan ook nog zeer veel te verrichten om zelfs aan de meest bescheiden eischen te kunnen voldoen. De uitgaven voor het onderwijs geven voor 1929, niettegen staande met de inkrimpmg van het aantal leerkrachten bij het openbaar lager onderwijs rekening is gehouden, weder een aanzienlijke stijging te zien. Nu zal die inkrimping ook wel leiden tot verlaging van de vergoeding voor boventallig onderwijzend personeel bij het bijzonder onderwijs, doch met het oog op de desbetreffende wetsbepalingen, kan de genomen maatregel hier nog niet aanstonds een gunstige doorwerking hebben. Weliswaar bestaan er nog andere mogelijkheden van ver mindering van de onderwijsuitgaven b.v. ingeval het wetsontwerp-Zijlstra bekrachtigd wordt en indien de voor de gemeente belangrijk voordeeliger subsidieschaal van de z.g. technische herziening weder in werking treedt maar daartegenover moeten worden gesteld de regelmatig stijgende uitgaven voor het bijzonder bewaarschoolonderwijs en moge lijke nieuwe uitgaven voor stichting en inrichting van bijzon dere en openbare scholen voor lager onderwijs. Ook moet worden gewezen op de wetsontwerpen betreffende de regeling van het voorbereidend Hooger en Algemeen Vormend Middel baar Onderwijs, en betreffende de wijziging van de schoolgeld bepalingen der Lager-Onderwijswet 1920, bij ongewijzigde aanneming waarvan de gemeente een zeer aanzienlijk bedrag aan inkomsten zal derven. Bestond nu gegronde verwachting, dat ons College voor het jaar 1930, na belastingverlaging, met een sluitende begrooting kon komen, dan zoude er misschien iets voor te zeggen zijn geweest, de belastingverlaging reeds in 1929 in te voeren en de middelen daartoe, bij wijze van overgang, voor ditmaal te putten uit de aanwezige Algemeene Reserve. Maar uit het bovenstaande blijkt wel, dat die hoop niet gekoesterd mag worden, dat integendeel alle krachten zullen moeten worden ingespannen om met den huidigen ver menigvuldigingsfactor en de tegenwoordige winsten van de bedrijven aan alle eischen het hoofd te kunnen bieden. Onder deze omstandigheden, dat wil dus zeggen, terwijl de ontvangsten niet voldoende zijn om de uitgaven te dekken en dienaangaande op dit oogenblik ook voor de allernaaste toekomst geen zekerheid bestaat de belasting te verlagen, of b.v. de tarieven der Lichtfabrieken te verminderen, achten wij niet toelaatbaar. De winsten der bedrijven heeft de gemeente thans absoluut noodig, doch zij mag deze winsten, waar onze tarieven tot de laagste in den lande behooren, ook gerust hebben. Doet de ge meente afstand van een gedeelte van de winsten, die haar thans nog niet eens in staat stellen de begrooting sluitend te maken, dan is het eenige gevolg, dat öf de behartiging van evidente belangen moet worden losgelaten öf de inkomstenbelasting weder met een gelijk bedrag moet worden verhoogd; en het behoeft geen betoog, dat verdere verzwaring van deze sterk progressief geheven belasting ten eenenmale is uitgesloten. Dit heeft ons ook weerhouden een voorstel te doen tot ver laging van de opcenten op de personeele belasting, waarvan de opbrengst 30.000.hooger kon worden geraamd, dan voor 1928. Immers liet men deze hoogere ontvangst vallen, dan moest daartegenover de post inkomstenbelasting weder worden verhoogd. Bovendien is voor verlaging van de opcenten te minder aanleiding, omdat de meerdere opbrengst niet uit sluitend en niet in de eerste plaats een gevolg is van de wijzi ging van de heffingsverordening, maar ook van nieuwe schattingen, zoodat de meerdere opbrengst, althans een aanzienlijk deel daarvan, ook bij handhaving van het vroegere tarief zou zijn verkregen. Intusschen is er o. i. geen reden om den financieelen toe stand der gemeente al te donker in te zien. Vooreerst mogen wij wijzen op de gelukkige omstandigheid, dat belasting- verhooging, hoewel met een lagere opbrengst rekening moest worden gehouden, niet behoeft plaats te hebben. Als verdere lichtpunten kunnen worden genoemd, dat de werkloozen- steun is gedaald; dat het bedrag der kwade posten weer tot meer normale proporties is teruggebracht en dat het vooruit zicht op een herziening van de financieele verhouding tusschen rijk en gemeente binnen afzienbaren tijd gunstiger is geworden. Aan de mogelijkheid om weder tot een budgetair evenwicht te geraken behoeft o. i. dan ook niet te worden getwijfeld, mits het financieele beleid doelbewust in die richting wordt gestuurd. Met nadruk meenen wij daarom te moeten waar schuwen tegen mogelijk al te optimistische beschouwingen die tengevolge zouden kunnen hebben, dat ontijdig de belasting werd verminderd of dat de tarieven werden verlaagd. Gelijk wij reeds meermalen verklaarden blijft op bezuiniging, waar die zonder schade voor de gemeentebelangen kan plaats hebben, bij voortduring onze aandacht gevestigd; daarnaast zal, om het bereiken van het evenwicht en van de verlaging van den belastingdruk niet nog meer te bemoeilijken, het voteeren van nieuwe uitgaven slechts met de grootste om zichtigheid mogen geschieden. Thans nog een enkel woord over de reeds gevormde Alge meene Reserve en de bestemming van het niet benoodigde gedeelte van het batig saldo dienst 1927, ad 207.000. De „Reserve voor algemeene doeleinden" onder welken naam dit fonds thans in de begrooting tot uitdrukking is gebracht, bedraagt op dit oogenblik f 525.000. Nu zouden wij genoemde som van 207.000.daaraan niet geheel willen toevoegen, maar uit dat bedrag allereerst een afzonderlijk fonds willen vormen en wel een „Fonds voor Stadsverbetering, Werkverschaffing en andere Sociale doel einden". Als eerste storting ware ten behoeve van dit fonds af te zonderen een som van 195.000.aan de bepaling van de storting op dit bedrag ligt de gedachte ten grondslag, dat hetgeen de Gasfabriek in 1927 als winst heeft opgeleverd meer dan 200.000.en de Electriciteitsfabriek meer dan 400.000.voor dit fonds is bestemd. Uit dit fonds zou men b.v. kunnen betalen de uitgaven, die de vervanging van onbewoonbaar verklaarde woningen in de binnenstad door betere woningen elders of op dezelfde plaats meer zal kosten dan de intrensieke waarde van de te stichten woningen; de bijdragen die de gemeente moet geven als subsidie in de werkverschaffingsloonen betreffende de Leidsche Hout en voorts kosten van openbare werken, die voor verkeersdoeleinden of ter verfraaiing van het stadsbeeld worden gemaakt, met welke kosten men moeilijk den gewonen dienst kan belasten en die men toch ook niet uit geldleening wenscht te bestrijden. Voor de Algemeene Reserve blijft dan beschikbaar een som van 12.000.waardoor deze kan worden gebracht op 537.000.—. Wij besluiten onze beschouwingen met een kort overzicht van de verschillen (in ronde bedragen) tusschen de begroo tingen 1928 en 1929. Hoofdstuk II (Algemeen Beheer). Nadeeliger 8.500.in verband met de omstandigheid, dat in 1929 de verkiezingen plaats hebben voor de Tweede Kamer der Staten Generaal. Hoofdstuk III (Openbare Veiligheid). Nadeeliger 6.000. De Burgemeester acht het voor een goede functioneering van den politiedienst en mede met het oog op de voorgenomen oprichting van een speciale verkeersafdeeling, noodig, dat wordt voorzien in de vacature van adj. inspecteur van politie, welke betrekking de laatste jaren pro memorie in de be grooting werd uitgetrokken. Voorts moesten de kosten van straatverlichting hooger worden geraamd. Hoofdstuk IV Volksgezondheid Voordeeliger f 10.000. De winst der Leidsche Duinwater Maatschappij kon 7.700.hooger worden geraamd. De kosten van ziekenverpleging voor minvermogenden zijn 9.000.lager uitgetrokken. Daartegenover staat: een lagere ontvangst wegens bijdragen van particulieren in de kosten van deze verpleging 2.000.de overbrenging naar hoofdstuk VI van de terugontvangst van de loonen der gemeentewerklieden die voor de zweminrichting in het Rijn- Schiekanaal werkzaam zijn 2.000.meer subsidie aan vereenigingen voor uitzending en verpleging van kinderen in gezondheids- en vacantie-koloniën 1.300. Hoofdstuk VI (Openbare Werken). Nadeeliger 50.000. Hoogere uitgaven: Jaarwedden personeel Gemeentewerken 5.000. (uitbreiding met 1 ingenieur). Herstelling carillon Stadhuistoren3.100. Rente en aflossing van geldleeningen 23.000. Bij de stijging van den post „Onderhoud van parken en plantsoenen" van f 31.731.tot 64.549.is in het oog te houden, dat naar dit volgnummer is overgebracht het onderhoud van boomen (boomkweekerij, die vroeger onder

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 27