GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
119
IHOSKOHES STUKKEN.
N°. 197. Leiden, 1 October 1928.
Wij Lebben de eer Uwe Vergadering bierbij aan te bieden de
begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor bet
dienstjaar 1929, met de memorie van toelichting en tevens
vergezeld van de verschillende bedrijfsbegrootingen. Tot ons
leedwezen is het opmaken van de begrooting door verschil
lende omstandigheden eenigszins vertraagd, doch wij ver
trouwen, dat de verdere behandeling binnen zoodanig tijds
verloop zal kunnen geschieden, dat zij toch ongeveer op den
gewonen tijd aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring kan
worden gezonden.
De begrooting is ook thans weder opgemaakt naar het in
de laatste jaren gevolgde systeem, om bij de ramingen geen
rekening te houden met ontvangsten en uitgaven betreffende
vroegere diensten.
Buiten beschouwing latende derhalve het batig saldo van
den dienst 1927, groot 367.729.levert de begrooting,
indien de inkomstenbelasting op hetzelfde bedrag als voor
1928 2.018.871.wordt geraamd, een tekort op van rond
75.000.—.
Bij de beoordeeling van het batig saldo over 1927 ad
367.729.dient men echter in aanmerking te nemen, dat
in de berekening daarvan de ontvangsten van hoofdstuk I
(vroegere diensten) zijn begrepen. Dat hoofdstuk opende met
een gedeelte van het batig saldo van den dienst 1925 ad
ƒ25.000.terwijl daarop later, door verlaging van de
Algemeene Reserve, nog werd gebracht 300.000.Aan
vankelijk liet het zich aanzien, dat de dienst 1927 dezen steun
uit vroegere diensten en Algemeene Reserve niet zou kunnen
ontberen, doch het resultaat is ten slotte geweest, dat dit
bedrag van 325.000.niet alleen kon worden behouden,
maar dat bovendien nog, zooals aan het slot van Ingekomen
Stuk No. 160 van dit jaar werd becijferd, met uitschakeling
van hoofdstuk I, een klein batig saldo, n.l. van 48.905.19J,
werd verkregen.
Wanneer daarentegen de opbrengst van de inkomsten
belasting, in strijd met de begrootings- en rekeningsvoor
schriften, was verantwoord in evenredigheid van de tijd
vakken, die de belastingjaren van de begrootings jaren vormen
en voorts, in afwijking van het door den Raad genomen
besluit, het nadeelig saldo van het grondbedrijf ten laste van
den gewonen dienst was gebracht, dan zou er een nadeelig
saldo zijn geweest van 14.000.
Ook de verwachtingen van den dienst 1928 zijn, gelijk reeds
werd medegedeeld in ons voorstel betreffende de vaststelling
van het vermenigvuldigingscijfer 1928/1929, (Ingekomen
Stukken No. 101 van 1928), gunstiger geworden, dan zij zich
bij het samenstellen van de begrooting lieten aanzien. Kon
de begrooting toen slechts sluitend gemaakt worden door over
het batig saldo van den dienst 1926 te beschikken tot een
bedrag van 296.552.er zijn aanwijzingen, die doen ver
moeden, dat mogelijk met een lager bedrag zal kunnen worden
volstaan. Uiteraard valt thans nog weinig van den dienst
1928 te zeggen en de berekening, die wij hieronder als het
waarschijnlijk resultaat van dat jaar geven, mag dan ook
slechts als zeer globaal worden beschouwd.
Tekort bij het opmaken van de begrooting f 296.552.
Het belastingjaar 1927/28 heeft aan in
komstenbelasting opgeleverd een bedrag van
1.924.264.tengevolge waarvan op den
b. post (volgnummer 140), in plaats van
686.000.648.600.kan worden geboekt.
Vermits bij de vaststelling van het vermenig
vuldigingscijfer 1928/29 de opbrengst werd
geraamd op 2.000.000.moet op den a. post
worden gebracht 2/3 van 2.000.000.
1.333.333.zoodat 1928 in totaal ontvangt
1.982.000.De geheele begrootingspost be
draagt 2.018.871.gevende derhalve een
nadeelig verschil van 36.871.
Het tekort stijgt derhalve tot333.423.
Daartegenover staat intusschen:
meerdere winst Lichtfabrie
ken (naar de raming 1929) 241.000.
idem „Endegeest" c. a. 8.500.
mindere uitgaaf kwade pos
ten in de belastingen 26.500.
276.000.—
Aannemende, dat hoogere uitgaven (renten
en aflossingen van geldleeningen) zullen worden
gecompenseerd door andere hoogere ontvang
sten (opcenten personeele belasting ƒ30.000.
restitutie 3-jaarlijksche afrekening bijzondere
scholen, netto 25.000.en andere lagere
uitgaven (ondersteuning werkloozen
40.000.dan kan het tekort op den
dienst 1928 worden geraamd op57.423.
Elimineert men ook hier den invloed van het
voorgeschreven stelsel van boeking der in
komstenbelasting, dan zou, voor het belasting
jaar 1928/1929, uitgaande van een opbrengst
van 1.960.000.in totaal aan het dienstjaar
minder ten goede komen:33.900.
waardoor het tekort weder zou stijgen tot
rond90.000.
Welke wijze van berekening men intusschen ook volgt,
uit het vorenstaande blijkt wel, dat de uitkomsten van 1928
vermoedelijk ongunstiger zullen zijn dan die van 1927 en
dit, niettegenstaande ook voor 1928 op de hoogere winst
der Lichtfabrieken mag worden gerekend.
Om het overzicht van de opeenvolgende diensten 1925
t/m. 1929 te vergemakkelijken hebben wij hierachter doen
afdrukken: le. een staat van de zuivere exploitatie-saldi,
met en zonder correctie van de boeking van de inkomsten
belasting en van de kwade posten x)2e. staten, waarin de
ontvangsten en uitgaven, alsmede de saldi der begrootings-
lioofdstukken van de genoemde jaren tegenover elkander
zijn gesteld.
Het resultaat van die staten hier samenvattende, kan
worden geconstateerd, dat, met inachtneming van bedoelde
correctie, het sinds 1925 niet mogelijk is gebleken, den dienst
zichzelf te doen bedruipen.
Wat nu den dienst 1929 in het bijzonder aangaat, zooals
bleek, bedraagt het geraamde tekort daarvan, indien wegens
inkomstenbelasting een gelijk bedrag als voor 1928, n.l.
2.018.871.wordt uitgetrokken, 75.000.
Waar echter de opbrengst over 1927/28 1.924.264.
bedroeg, hebben wij het veiliger geacht om, in aansluiting
aan de raming van den Inspecteur der directe belastingen
bij de laatste vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer,
voor het uittrekken van den a. en den b. post, de vermoedelijke
opbrengst voor de belastingjaren 1928/1929 en 1929/1930 op
1.960.000.te stellen. In totaal kan dan worden geraamd
1.933.334.of 85.537.minder dan in 1928, zoodat het
tekort stijgt tot ruim 160.000.Teneinde dit tekort te
dekken, is over een bedrag van 160.729.van het batig
saldo 1927 beschikt. Een som van 207.000.blijft dan
nog over voor reserveering. Op dit laatste komen wij beneden
terug.
Al is derhalve het beeld van de begrooting 1929 gunstiger,
dan dat van haar voorgangster, dit neemt niet weg, dat men
er zich voor moet hoeden, daaruit al te optimistische gevolg
trekkingen te maken; een en ander is toch in hoofdzaak een
gevolg hiervan, dat de winst van de Lichtfabrieken 241.000.
en de opbrengst der opcenten op de personeele belasting
30.000.hooger konden worden geraamd, en dat de uitgaven
wegens kwade posten met 30.000.en die voor onder
steuning van werkloozen met 45.000.konden worden
verminderd. Zonder deze hoogere ontvangsten en lagere
uitgaven zou het resultaat zelfs ongunstiger zijn geweest,
aangezien tegenover de hier bedoelde gunstige factoren een
verder voortgaande stijging van uitgaven op ander gebied te
constateeren valt, speciaal op dat van openbare werken en
bijzonder onderwijs.
Onder deze omstandigheden zijn wij, hoewel overtuigd
van de noodzakelijkheid om den belastingdruk te verlichten,
tot ons leedwezen tot de conclusie gekomen, dat dit ook thans
nog niet kan geschieden. Belastingverlaging mag o. i. alleen
worden ingevoerd, indien zekerheid bestaat, dat zij kan
worden gehandhaafd en het perspectief van de eerstvolgende
begrootingsjaren opent daarop naar ons oordeel nog niet
voldoende uitzicht.
De winsten der bedrijven met uitzondering wellicht van
die van „Endegeest" zijn tot het uiterste opgevoerd en
wij zouden het niet goed achten, in weerwil van de zeer sterke
positie van de bedrijven, speciaal van de Lichtfabrieken, op
de verwachting van een verdere toeneming te steunen. De
inkomstenbelasting is voor 1927/28 weder eenigszins terug-
geloopen en ofschoon de opbrengst over dat jaar misschien
geen maatstaf behoeft te zijn voor de toekomst, maant toch
De correctie van de boeking van de inkomstenbelasting werd hiervoren
reeds toegelicht. Bij die inzake de kwade posten is ten laste van een dienst
jaar zoodanig bedrag gebracht, als feitelijk tot dat dienstjaar behoort en dus
niet het bedrag, dat toevallig in dat jaar is teruggevorderd, zooals de
Kekeningsvoorschriften eischen.