MAANDAG 1 OCTOBER 1928. 195 De lieer Gosunga is evenals het College van meenirig, dat het hier inderdaad werkverschaffing is. Spreker sluit zich aan bij de definitie van werkverschaffing, die gegeven is door den heer Groeneveld, n.l. dat men een werk uitvoert, dat men niet zou hebben uitgevoerd, als er geen werkloozen waren. Spreker is het daar volmaakt mede eens, maar wil er bij voegen dat men niet of nog niet zou hebben uitgevoerd, als er geen werkloozen waren. Dat is hier het geval, want anders zou de stichting er nog mee gewacht hebben. Burgemeester en Wethouders hebben er op aangedrongen, dat met het werk zou worden begonnen en dat het in werkverschaffing zou worden gedaan. Verleden jaar, het eerste jaar van sprekers wethouder schap, kwam er reeds aandrang van verschillende zijden, vooral van de land- en tuinarbeiders, om met den Hout te beginnen, omdat zij meenden, dat daar een stuk werk in zat. Wanneer het niet op deze wijze geschiedt, dan zal het werk pas veel later uitgevoerd worden en daardoor is het werkverschaf fing. Wanneer het was gegaan bij openbare aanbesteding door den Leidschen Hout, zonder dat de gemeente zich er mede had ingelaten (hetgeen de sociaal-democraten nu hadden gewild), dan zou het werk gegund zijn aan den laagsten inschrijver. Dan zou het werk verricht zijn door allerlei werk loozen uit de bollenstreek, die dat werk graag in den winter willen doen; zeker, voor een iets hooger loon, maar dan zijn dat ook vakmenschen. Men had wel kunnen voorschrijven, dat de aannemer een zeker percentage Leidsche werklieden moest aannemen, maar dan had deze van zijn kant ook kunnen eischen, dat dit. vakbekwame werklieden zouden zijn. Waren die onder de Leidsche werkloozen niet te vinden, dan zouden toch arbeiders van elders worden aangesteld. Het gevolg zou dus zijn geweest, dat op Leidsch gebied en in hoofdzaak met het geld van de Leidsche burgerij een werk zou zijn uitgevoerd, terwijl Leidsche werkloozen meteenkas- uitkeering van 12.90 of een steunuitkeering van 14. a 16.hadden kunnen gaan kijken naar het werk. Zou dat verkieselijk zijn geweest boven hetgeen nu wordt voorgesteld? De heer Groeneveld sprak van de koopkracht van de massa. Dat is vrij onnoozel, bij een werk voor 50 man. Maar boven dien, de koopkracht van de menschen is in elk geval grooter, als ze hier gaan werken, dan wanneer ze steun ontvangen. Voor 20.of 21.kunnen ze meer koopen dan voor 12.90.Het eenvoudige feit, dat men door deze werkver schaffing de betrokken arbeiders een hooger inkomen ver schaft, is niet weg te redeneeren. Vandaar dat de vertegen woordigers niet, zooals spreker hedenmiddag abusievelijk heeft gezegd, van de Christelijke en de Katholieke, maar van de Christelijke en de Moderne landarbeiders-organisaties zich bij den heer Wijkmans hebben vervoegd om te bepleiten, dat hun leden aan het werk zouden worden gezet. Dat bewijst dus juist, dat de menschen niet arbeidsschuw zijn, maar dat ze graag willen werken. De heer Groeneveld zegt nu het bewijst alleen, dat de nood hoog is. Natuurlijk, zij zouden liever voor 50 of 60 cent per uur gaan werken, maar zij verwerpen dit plan niet, zooals de S. D. A. P. doet, die dus wel het risico wil loopen, dat het werk wordt uitgevoerd zonder dat een Leidsche werklooze er ook maar een cent aan verdient, al zijn de loonen dan ook hooger. Als men den eisch stelt, dat het werk zal worden aanbe steed, moet men den aannemer ook vrijheid laten om zelf zijn menschen te kiezen. De heer Groeneveld zegt: dat doet men bij gemeentewer ken ook niet. Als men zegt, dat daarvoor Leidsche arbeiders aangewezen moeten worden, dan moeten dat menschen zijn, die daar voor bekwaam zijn. Het spreekt vanzelf, dat er geen schoen maker gestuurd kan worden om een sloot te maken. Men is het erover eens, dat de Leidsche arbeiders minder af zouden zijn bij aanbesteding dan nu het geval is. Dezen begrijpen dat heel goed, maar een deel van hun vertegenwoordigers in den Raad begrijpt dat niet. Dat moeten zij echter voor hun rekening nemen. Er is maar één soort menschen, die met dit werk niet veel op heeft. Dat zijn de werkschuwen. Spreker hoort in de oppositie van de S. D. A. P. de bezwaren van die werkschuwen. De heer van Eek zegt: deze slachtoffers van de kapitalis tische samenleving moeten geholpen worden. Dat kan maar op één manierdoor hen aan werk te helpen. De heer Baart heeft wel altijd gestemd in de Commissie voor de steunver- leening voor afvoer van een werklooze, die werk weigerde, dus als het geval duidelijk bewezen was. Maar als het niet te bewijzen was, wat meestal het geval is, was hij op de hand vari den werklooze. De bedoeling van deze werkverschaffing is om de Leidsche arbeiders, die dezen winter langs de straten moeten loopen met een kasuitkeering van 12.'— of 13. of met een steunuitkeering van 14.of f 16.aan het werk te krijgen. Daarbij krijgt men op die manier een toets steen voor de werkwilligen, wat een bijzaak is, die echter van belang is. Het verwijt, dat de gemeente die menschen laat hongerlijden, dat de heer van Eek doet, moet hij niet tot spreker richten, maar tot zijn paitijgerrooten in Schiedam en Dordrecht. Daar worden de menschen naar Drenthe en Fries land gestuurd en krijgen niet meer. Hier zitten ze dicht bij moeder de vrouw. De socialisten zijn hier in de opposilieen in andere gemeenteraden stemmen zij als lammeren er voor, als er een Wethouder van hen zit. Dan zenden zij een depu tatie naar de venen, om de arbeiders te kalmeeren onder leiding van den heer Meijer de Vries, ook een S. D. A. P.'er, om ze murw te maken. Spreker doet niet anders dan wat tal van sociaal-democratische collega's in andere gemeenten ook doen. De heer van Eek kan gemakkelijk een scherp protest tot den Minister richten, die is hier toch niet. Bur gemeester en Wethouders kunnen er niets aan doen, want de Minister heeft het eenmaal zoo bepaald, ook voor andere plaatsen. Niemand heeft in dit debat de gedachte bestreden, dat bij werkverschaffing de loonen moeten liggen tusschen de steunnorm en de norm van het loon in het vrije bedrijf. Nie mand heeft spreker zijn argument kunnen ontfutselen, dat aan ongeschoolde arbeiders in de metaalindustrie en in andere bedrijven loonen worden uitbetaald van 40 tot 45 cent. De heer Elkerbout U hebt ook gezegd van 39 cent. De heer Goslinga Ook wel van 39 cent. De heer Elkerbout: Geen een. De heer Goslinga wil het bedrag dan op 45 cent stellen dan moet het loon bij werkverschaffing zich bewegen tus schen die twee normen. Als de menschen in het particulier bedrijf beter af zijn, moeten zij maar uit de werkverschaffing gaan. Het zou ook niet goed zijn, dat, zoolang het werk duurt, dezelfde personen ononderbroken aan den arbeid blijven. De heer Baart meende, dat een grondwerker, er wel voor zou passen om voor 42 cent te werken. Waarom past zoo iemand er dan niet voor, een kasuitkeering van 12 90 aan te nemen of een steun van 16.— of 17.— De Minister van Arbeid hoeft meermalen uitgesproken, dat een grondwerker, die uit een kas trekt, aangewezen werk bij de werkverschaffing moet aanvaarden; anders wordt hij van de kas uitgesloten. Nu zegt de heer Baart weer: dit is geen werkverschaffing. Zoo kan men blijven praten; als dit voorstel wordt aangenomen, dan is dit werkverschaffing. Wanneer de heer Baart de leden van zijn organisatie zou aansporen om niet aan het werk te gaan (het is niet te hopen en, zoo ja, dan zullen de leden van de organisatie wel verstandiger zijn) dan speelt de heer Baart hoog spel, dan speelt hij met de belangen der arbeiders, want dan weet hij, dat de uitkeeringen van die menschen voor hen op het spel staan. Thans de voorstellen van den heer Elkerbout. Wanneer deze aan den Leidschen Hout wil opleggen het tarief te be talen, dat gewoonlijk voor dergelijke werkzaamheden geldt, dan moet toch daartegenover staan de gewone praestatie. Dan zou zijn voorstel wel eens nadeeliger kunnen zijn voor de werk loozen dan dat van Burgemeester en Wethouders. Het denkbeeld van een trainingsbijslag wil spreker met het bestuur van den Leidschen Hout bespreken. Hij ziet echter bij dit werk voor dien toeslag niet veel reden, omdat vooral in het begin de werkzaamheden weinig vakbekwaamheid zullen eischen. Hij ontraadt echter dit als voorwaarde aan het voorstel te verbinden, omdat, wanneer die voorwaarde niet zou worden aanvaard, de zaak niet zou doorgaan. Wat de bemiddelingscommissie betreft, het is beter af te wachten of er quaesties komen. Spreker verwacht, dat het wel los zal loopen. Ook het denkbeeld om 80 loon uit te keeren bij regenweer wil spreker met het bestuur van den Leidschen Hout behan delen. Hij is er vrij zeker van, dat dit voorstel wel zal worden aanvaard. De bedoeling is, de menschen bij regenweer op het werk te houden. Alleen wanneer het bijv. geruimen tijd achtereen zou sneeuwen, zouden ze naar huis worden ge zonden. In geval van ziekte zullen zij worden behandeld over eenkomstig het Burgerlijk Wetboek. Burgemeester en Wet houders kunnen niet vragen of het Burgerlijk Armbestuur kan garandeeren 80 ziektegeld te geven, indien de ziekte langer duurt. Het Burgerlijk Armbestuur, een zelfstandig college, onderzoekt de gevallen afzonderlijk. Spreker kan niet beloven, dat het Burgerlijk Armbestuur per se 80 ziektegeld zal geven, want het rekent ook met de gezinsinkomsten. Ten aanzien van het plakken gelooft spreker, dat er veel kans bestaat, dat er 60 cent zal worden geplakt, indien althans de Minister zijn aanvankelijk bezwaar heeft losgelaten, wat waarschijnlijk is, nu hij een wetsontwerp heeft ingediend om het plakken bij werkverschaffing verplicht te maken. De heeren van Eek en Groeneveld hebben gesproken over den loondruk, die in het voorstel zou zitten. Spreker ontkent dit, omdat de werkverschaffing geheel staat buiten het collec tief contract. Wanneer iemand bij den Leidschen Hout werkt

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 15