194 MAANDAG 1 OCTOBER 1928. verschaffing is, dat men werk uitvoert, dat men niet zou hebben uitgevoerd, als er geen werkloosheid was. Deze bedoeling heeft bij de oprichting van »De Leidsche Hout'' niet voorgezeten, want toen dit plan bij den Raad kwam, heeft niemand eraan gedacht. Het plan was, een bosch te stichten, om het bosch op zichzelf. Het was natuurlijk ver heugend, dat werkloozen daarbij aan het werk zouden gaan, maar dat was zeker niet het doel. Spreker meent, dat zijn definitie de juiste is en dat uit de geheele geschiedenis blijkt, dat men hier niet met werkverschaffing te maken heeft. Men krijgt den indruk, dat de Wethouder van sociale zaken niet heel veel begrepen heeft van het werkloosheidsvraagstuk, hoewel deze quaestie toch niet zoo heel moeilijk is. De zaak is eenvoudig deze, dat de juiste verhouding tusschen den voorraad werk en den voorraad werkers er niet is. Daardoor ontstaat de werkloosheid, dat er b.v. 100 werkers zijn en dat er maar voor 80 werk is. Van die 20, voor wie geen plaats is, zijn er wellicht 5, die men onder de arbeidsschuwen kan rekenen. Nu verbeeldt de Wethouder zich, wanneer hij die vijf werkschuwen aan den arbeid kan zetten, dat hij iets gedaan heeft voor de oplossing van het werkloozenvraagstuk. In werkelijkheid heeft hij dan niets gedaan, want die 80 plaatsen blijven 80 plaatsen, alleen gaan er 5 anderen aan den kant. Natuurlijk keurt niemand de arbeidsschuwheid goed, ook de sociaal-democraten niet, al probeert de Wethouder hun dat aan te wrijven. De Wethouder heeft zich er over verwonderd, dat de sociaal democraten, die zoo voor werkverschaffing zijn, nu zeggen: men had dit werk liever moeten aanbesteden. Dat is heel begrijpelijk: dit is geen werkverschaffing. De Leidsche Hout had toch moeten worden uitgevoerd. Het grooter maken van de hoeveelheid werk, het scheppen van nieuw werk, dat is werkverschaffing. Het gaat niet om den vorm, waarin het werk zal worden uitgevoerd, vooral niet nu die vorm nog slechter is dan wanneer een particuliere aannemer het doet. De Leidsche Hout zou er toch komen, en wanneer het werk wordt opgedragen aan een aannemer, dan zal deze waar schijnlijk 62 cent per uur moeten betalen. Daarom maakt spreker zich niet ongerust over de verwerping van het voor stel. Zijn vrienden en hij zouden de verwerping gaarne voor hun verantwoording nemen, want het werk zou toch worden uitgevoerd. De bewering van den heer Eikerbout, dat de sociaal-democraten tegen stemmen, omdat zij weten, dat het voorstel toch wel zal worden aangenomen, is een insinuatie zonder meer. Wanneer er grondwerkers zijn, die zouden weigeren te werken voor 42 cent per uur, dan deelt de Wethouder hen kalmpjes in bij de arbeidsschuwen. Daaruit blijkt, dat de Wethouder niet veel weet van wat in de vakbeweging te koop is. Er is een collectief contract, dat na jarenlange moeite is tot stand gekomen. Bij dat collectief contract is een loon bepaald van 62 cent per uur, dus ongeveer 30.per week, zeker niet te hoog. De laagst betaalde arbeiders in gemeentedienst ontvangen dergelijke loonen. Van gemeentewege is dus olfïciëel erkend, dat een loon van ƒ30.per week, zelfs voor ongeschoolden, niet te hoog is. De arbeiders hebben door middel van de vakvereenigingen veroverd, dat bij collectief arbeidscontract het loon is vast gesteld op 62 cent. Kan de Wethouder niet begrijpen, dat, wanneer een arbeider weigert ver beneden dat loon, waarvoor hij zooveel jaren gevochten heeft, te gaan werken, men niet kan zeggen, dat hij arbeidsschuw is, maar dat hij zich met hand en tand verzet tegen verlaging van zijn contractloon? De Wethouder kan wel zeggen, dat het contractloon niet verlaagd wordt, maar dat gebeurt wel. In het voorstel staat, dat 50 werkloozen, behoorende tot de grondwerkers en opper lieden en ongeschoolden, werk krijgen. De grondwerkers worden dus in tegenstelling met de ongeschoolden nadrukkelijk ge noemd. Het is te begrijpen, dat de vakmenschen zullen be danken voor een dergelijk loon te gaan werken, want dat beteekent loonsverlaging. Maar wanneer er groote werkloos heid ontstaat in het grondwerkersbedrijf, zullen de vakbekwame grondwerkers wellicht genoodzaakt zijn voor te laag loon te gaan werken. De georganiseerde werkgevers, waartoe de heer Huurman vermoedelijk ook behoort, zullen natuurlijk het loon betalen, dat het collectief contract voorschrijft, maar er zijn ook nog heel wat ongeorganiseerde patroons. De heer Huurman: Dat wekt stemming. Dat is niet behoor lijk voorlichten. De heer Groeneveld zegt, dat die patroons meestal geen misbruik maken van het feit, dat zij geen verplichtingen hebben ten opzichte van het collectief arbeidscontract. Maar hier is een werkgever, die niet gecontracteerd heeft, doch die hiervan wel misbruik maakt en loonen betaalt ver beneden de in het bedrijf geldende. De Wethouder meent hiermede een toetssteen te hebben om de werkschuwen te kunnen dwingen. Dit is echter geen maatstaf, want iemand, die te lui is om te werken, doet dat niet voor 42 cent en ook niet voor62cent. Men mag dus niet de loonen voor toetssteen gebruiken, want die hebben er niets mee te maken. Men tracht door de loonen te verlagen de maatschappij te redden, maar men spant de paarden achter den wagen. Naar sprekers overtui ging hangt de welvaart van de bevolking samen met hooge loonen van de arbeiders. Het verwondert spreker, dat juist de Christelijke partijen, die den middenstand vertegenwoor digen, ertoe medewerken de loonen te drukken. De heer Bergers: Dat is een grove leugen. De heer Groeneveld: De heer Bergers noemt dit een grove leugen, maar spreker zal afwachten hoe hij stemmen zal. Hoe kan het den middenstand ooit goed gaan, als de arbeiders lage loonen verdienen? De arbeiders vormen het koopend publiek en de weinige gegoeden in Leiden kunnen den mid denstand niet redden. Ook dus ter wille van den middenstand moet de massa over voldoende koopkracht beschikken. Het is in het belang van de welvaart van de geheele maatschappij, wanneer men er op aanstuurt, de levensomstandigheden dei- arbeiders te verbeteren. De heer Wilbrink kan zich niet meer herinneren, dat hij tot den heer Baart heeft gezegd, dat dit werk geen werkver schaffing is in den eigenlijken zin. Hij neemt echter aan, dat dit wel juist is en hij heeft straks dan ook gezegd, dat er werkverschaffing van gemaakt is. Dat heeft men gedaan om de enkele werkschuwen, die er zijn, aan het werk te zetten. Er zijn ook personen, die niet meer ten volle valide zijn en die men ook aan het werk kan zetten. Nu kan men wel zeg gen, dat de loonen laag zijn, maar men moet daartegenover ook de praestatie in aanmerking nemen. Als de Wethouder en spreker het voor het zeggen hadden, zouden de loonen nog wel iets hooger zijn, maar men mag het rijkssubsidie er niet aan wagen, ook niet ter wille van de werkloozen zelf. Spreker geeft den Wethouder in overweging, met het bestuur van den Leidschen Hout te overleggen, ten einde het percentage van het loon, dat betaald zal worden bij regen- verzuim, van 70 op 80 te brengen. Overigens acht spreker het niet nutfig, op de verschillende argumenten van de overzijde in te gaan; daarvoor zijn de wederzijdsche standpunten te zeer verschillend. Men kan wel zeggendoor een hooger loon wordt de middenstand gebaat, voor wier welzijn de heer Groeneveld nu plotseling zoo be zorgd is, maar de vraag is, of een hooger loon economisch mogelijk is. Dat hangt van vele factoren af, die bij deze ge legenheid niet aan de orde kunnen komen. De heer Heemskerk meent, dat zijn bezwaren door het antwoord van den Wethouder niet zijn weggenomen. Spreker is het met de heeren Groeneveld en Wilbrink eens, dat van deze zaak werkverschaffing is gemaakt en dat zij niet op dit terrein moest liggen. Spreker zou tegen het geheele voorstel stemmen, indien hij overtuigd was, dat dit werk niet op een andere manier kon worden uitgevoerd, zoodat de Leidsche arbeiders daar toch eenig voordeel van hadden. In dit geval heeft de Raad ten opzichte van het fonds geen zeggenskracht en wanneer dit voorstel wordt afgestemd en het werk op een andere manier moet worden gedaan, zal het fonds misschien ook aanbesteden en kan dan door de gemeente niet worden verplicht gebruik te maken van 80 van de Leidsche arbei ders. Daarom is spreker bang dit voorstel af te stemmen. Hij heeft gezegd, dat loonen van 20.16 onrechtvaardige loonen zijn. De Wethouder vond dit boud gesproken en vroeg, of spreker dan vond, dat alle werkgevers, die dergelijke loonen uitbetalen, onrechtvaardige loonen betalen. Spreker handhaaft zijn meening: ook door particuliere werkgevers kunnen on rechtvaardige loonen worden uitbetaald. Wanneer personen tegen een dergelijk loon werden gevraagd, zouden dit ook onrechtvaardige loonen zijn. Sprekers bezwaren zijn voor geen enkel deel weggenomen. Hij had liever de zaak anders gezien. Het is echter zeer moeilijk iets anders te doen, omdat spreker niet de waarborgen heeft, dat door een andere handelwijze van dit fonds betere toestanden voor de Leidsche arbeiders zullen worden geschapen. De Wethouder heeft gezegd, dat het mogelijk is, dat niet 20.16 wordt uitgekeerd, maar dat dit hooger wordt. Daarnaast zijn er voorstellen van den heer Eikerbout, die wel niet zoo heel veel beteekenen, maar die, als zij worden aangenomen, een schepje doen op de loonen, die in punt d worden voorgeschreven. Zelfs al worden de voorstellen van den heer Eikerbout aangenomen, kanspreker het voorstel niet met ingenomenheid begroeten. Dan kan hij ermee accoord gaan. Zoo niet, dan zal hij zich ernstig moeten beraden of hij trots alles, wat over deze zaak is gesproken, tegen of voor het voorstel zal stemmen. Het wil er bij hem niet in, dat men voor dergelijke loonen laat werken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 14