192
MAANDAG 1 OCTOBER 1928.
arbeiders, in dit geval dus bijv. voor een schoenmaker of een
kleermaker, die het werk nooit heeft gedaan, moet volgens
de overeenkomst een loon worden betaald van 55 cent.
Spreker had liever gezien, dat de stichting het werk had
uitbesteed dan dat men een loon betaalt, waarop straks alle
werkgevers zich zullen gaan beroepen.
Spreker blijft er bij, dat het geen werkverschaffing is. Men
ziet er een voordeeltje in en men weet, dat men de arbei
ders kan verplichten dat werk te doen, door te dreigen met
inhouding van den steun. Zijn er inderdaad zooveel tuinders
buiten werk? De Wethouder heeft spreker medegedeeld, dat
het aantal 11 bedraagt, en daarvan zijn er nog 4, die zich
hebben laten inschrijven bij de Arbeidsbeurs, hoewel zij op
het oogenblik nog werk hebben. Er is dus sprake van 7
werkloozen, terwijl men 50 of 60 personen bij de werkver
schaffing wil plaatsen.
Bij onwerkbaar weer zal 70 worden uitbetaald. De heer
Goslinga zeide straks: nu breekt mijn klomp, maar nu breken
sprekers beide klompen. In den winter zal er telkens slecht
weer zijn en dan worden de rnenschen met ƒ2.10 naar huis
gestuurd. Dat zijn geen verhoudingen, die het gemeentebestuur
voor zijn rekening mag nemen. De Wethouder heeft zich beroe
pen op sociaal-democratische wethouders in andere gemeenten,
maar spreker moet zich van die partijgenooten losmaken.
De heer Goslinga heeft gezegd: voor de grondwerkers komt
er werk genoeg. Bij de rioleering zullen wel dezelfde rnen
schen aan het werk blijven, en dat beetje werk langs de Vaart
beteekent niet zooveel. Het is dus zeer de vraag, of er vol
doende werk zal zijn. Op het oogenblik trekken bijna alle
geschoolde arbeiders weg. De metselaars gaan bijv. naar
Eindhoven, waar werk voor hen is, terwijl hier bijna niet
wordt gebouwd. Opperlieden en grondwerkers blijven hier
werkloos. Ondanks het verwijt van werkschuwheid zullen er
rnenschen zijn, die er voor passen om aan het werk te gaan
voor 42 cent per uur.
De heer Goslinga speelt een geval uit van iemand, die zoo
veel jaren uitgetrokken is. Hij had daarbij moeten vertellen,
dat in sommige organisaties de uitkeeringsduur zeer kort is,
zoodat de rnenschen al heel spoedig uitgetrokken zijn en in
steun moeten komenhet maakt dus een groot verschil, of
men lid is van een organisatie waar men 90 of 60 dagen uit-
keering ontvangt of dat men 36 dagen trekt. Het zegt voor
spreker dan ook heel weinig, dat die man 5 jaar achtereen
zou zijn uitgetrokken. Dat maakt misschien een groot gebaar
voor hen, die het niet weten. De Wethouder zeide den naam
niet te zullen noemen, maar spreker begrijpt niet wat daar
tegen is; als men zich er van bewust is, dat een bepaald
arbeider te lui is, moet men ook den moed hebben zijn naam
te noemen. Als men zegt: die man is vijf jaar uitgetrokken
geweest en heeft 500 dagen steun genoten, dan moet men
ook de omstandigheden kennen en dan gaat het niet op met
één geval .te willen bewijzen, dat er rnenschen zijn, die niet
willen werken. Er zijn er natuurlijk, die niet willen werken,
maar dan moet men het precies kunnen zeggen.
De arbeiders zullen nu onder nog ongunstiger bepalingen
komen te werken dan over het algemeen in het particulier
bedrijf gebeurt. De opmerking van den heer Groeneveld acht
spreker juist, toen deze vroeg: hoe staat het met de sociale
bepalingen? Men kan dan wel zeggen: de wet wil het niet,
wij zijn gebonden, maar men heeft toch geweten, dat men er
aan vastzat. Als het gemeentebestuur aan de arbeiders een
behoorlijk loon had willen verzekeren, had het niet moeten
gaan naar den Haag, want men wist te voren, dat de bepalingen
zouden worden gesteld, die thans besproken worden. Men had
zich moeten afvragen: wat kost het ons, wanneer wij die
ƒ25.000.niet krijgen en die rnenschen uit de steunverleening
aan het werk kunnen zetten tegen een behoorlijk loon. Spreker
gelooft niet, dat dat een zoo groot bedrag zou zijn geweest
en dan zou men zijn tegemoetgekomen aan de gezinnen. Het
is een mooi gebaar te zeggen: wij kunnen niet anders, maar
de rnenschen kunnen er niet van leven.
Er is ook gezegd, dat men de vakcentrales niet moet gaan
opnemen. Spreker heeft het niet gevraagd, omdat, wanneer
het gemeentebestuur van plan is daar alle rnenschen heen
te sturen, waarvan het meent dat ze arbeidsschuw zijn, con
flicten niet.zullen uitblijven. Als men tot de rnenschen zegt:
het is werkverschaffing, zijn zij daarmede niet veel gebaat.
Zij zullen vragenwat kan ik Zaterdags thuis brengen en wat
kan ik daarmee doen?
De heer Heemskerk heeft zich sterk tegen het voorstel uit
gesproken en de heer Wilbrink was niet zoo vurig in zijn
betoog als spreker van hem gewend is. Hij was er wel voor,
maar spreker gelooft, dat hij net toch liever anders zou hebben
gezien. Naar aanleiding hiervan verwacht spreker, dat het
voorstel van Burgemeester en Wethouders niet zal worden
aangenomen. Dan zal de stichting andere maatregelen moeten
nemen om het werk uitgevoerd te krijgen.
Er is gezegd: de sociaal-democraten hebben in 1925 voor
het voorstel gestemd. Spreker kan uit het verslag bewijzen,
dat zijn groep tegen heeft gestemd. Er was toen een voorstel
voor 35 cent per uur, waarbij de heer van Stralen voorstelde
40 plus 2 cent, maar daarbij moesten de rnenschen 25 extra
kunnen verdienen. Een loon van 42 cent met 25% extra is
meer dan nu wordt vastgesteld. Men kan dus de sociaal
democraten niet verwijten, dat zij in die dagen anders hebben
geredeneerd dan zij thans doen.
De heer Elkeubout brengt in herinnering, dat de heer
van Stralen destijds heeft aangedrongen op spoediger aan
leggen van de veemarkt, omdat dit dan in werkverschaffing
zou kunnen geschieden. Er is niet veel verschil in, of men
laat ophoogen of uitgraven bij wijze van werkverschaffing.
Er kan dus geen bezwaar bestaan om ook het werk aan den
Leidschen Hout als werkverschaffing te beschouwen.
Vraagt men, of het niet beter zou zijn, als men hoogere
loonen kon geven, dan is het antwoord natuurlijk bevestigend.
Niemand zal pleiten voor een lager loon, als men een hooger
loon kan geven. Hier is echter de vraag, of men dit voorstel
wil aanvaarden of niet. Stemt men dit voorstel af, dan
moeten andere plannen gemaakt worden en dan komt er
dit jaar niets van deze werkverschaffing. In verschillende
andere plaatsen is de werkverschaffing op dezelfde leest ge
schoeid. Het zou echter van beteekenis zijn, wanneer men
verschillende bepalingen van socialen aard er aan zou kunnen
toevoegen. Het is heel goedkoop, tegen te stemmen, wanneer
men toch weet, dat de Raad het aanneemt. Veel beter is het
te trachten het voorstel nog zoo aannemelijk mogelijk te maken.
Het loon van 20.16 is zeker niet hoog. Als men echter
daartegenover stelt een uurloon van 39 cent voor metaal
bewerkers, vergeet men, dat zij in tarief werken en tot een
hooger uurinkomen komen. Volgens de laatste gegevens van
den heer Goedkoop, den voorzitter van den Metaalbond, is
het gemiddeld uurinkomen in de 3e vakgroep in een 2e
gemeenteklas (waartoe Leiden behoort) 54,3 cent per uur.
Natuurlijk is het niettemin mogelijk, dat hier of daar een
uurloon van 39 cent betaald wordt, daar 54,3 ceut het ge
middelde uurinkomen is, maar dan moeten er ook andere
loonen zijn belangrijk boven het gemiddelde.
Spreker wil niet zeggendat is het loon voor Leiden, maar
het betreft alle tweedeklas plaatsen van het land en er zullen
dus ook wel loonen van 39 cent betaald worden. Men mag
dat echter niet als basis gaan nemen.
Spreker meent, wanneer men op een hooger bedrag bij het
Rijk gaat aandringen, dat het niet zal gelukken. Of de ver-
eeniging zal dus nog iets extra's moeten doen, of er zullen
andere bepalingen aan moeten worden toegevoegd.
Spreker meent, dat men hem zeer terecht een verwijt heeft
gemaakt, toen hij vroeg om 80 uitbetaling voor Christelijke
feestdagen. Spreker heeft zich hierbij vergist, want dacht toen
aan betaling bij regenverzuim. Voor Christelijke feestdagen zal
natuurlijk 100 moeten worden uitbetaald.
De Wethouder heeft gezegd, sprekers voorstel betreffende
den trainingstoeslag aan de commissie te zullen voorleggen.
Spreker hecht daaraan weinig waarde. Als men spreekt van
voorleggen wil dat in den regel zeggen, dat het wordt afge
maakt. Is er sprake van verdedigen, dan komt het er wel
door. Om den Wethouder een riem onder het hart te steken
doet spreker het volgende voorstel:
»Ondergeteekende stelt voor om aan de werklieden, die in de
werkverschaffing voor de aanleg van »de Leidsche Hout" wor
den te werk gesteld en niet geacht kunnen worden met die
werkzaamheden bekend te zijn, een trainingstoeslag gedurende
drie weken toe te kennen van 3.—- voor de eerste, 2.
voor de tweede en ƒ1.voor de derde week."
Ten aanzien van het tweede punt had spreker aanvankelijk
ook een voorstel willen indienen; de heer Goslinga meent,
dat het niet mogelijk zal zijn een tariefregeling te maken, die
gelijk moet zijn als bij gelijksoortig werk, waardoor het veel
te duur zou zijn. Spreker acht dit niet juist: er zullen rnen
schen zijn, die minder kunnen praesteeren dan andere werk
lieden en zullen dus dat loon niet kunnen halen. Men behoeft
het tarief niet te drukken. Laat men het zoo stellen, dat er
wat uit te halen is. Haalt men het er niet uit, dan is dat
aan hen, maar als zij het er uit kunnen halen, waarom zou
men hen dan niet in de gelegenheid stellen? Spreker hoopt,
dat het in die richting zal worden gestuurd en wil voorloopig
geen voorstel doen.
Ten aanzien van sprekers gedachte, dat zich moeilijkheden
zouden kunnen voordoen, waarom hij zou willen voorstellen
een werkliedencommissie te benoemen, die samengesteld is uit
de verschillende vakcentrales en die eventueel dergelijke zaken
in overleg met het bestuur van den Leidschen Flout zou kunnen
behandelen, meent spreker, dat er alle aanleiding bestaat om
tijdig daarop de aandacht te vestigen, omdat het spreker uit
de praktijk bekend is, dat dergelijke moeilijkheden spoedig
voor den dag kunnen komen. Spreker wil niet beweren, dat
het conflict er al ligt, maar in verschillende plaatsen van het
land is het voorgekomen, dat dergelijke conflicten spoedig