MAANDAG 1 OCTOBER 1928. 191 De heer Goslinga heeft voor zich de afrekening met de Regeering, die toen 40% subsidie gaf. Dat is betaald door de Regeering, en er is geen aanmerking gemaakt op een iets hooger loon. Bij een tweede werkverschaffing, bij het park aan den Morschweg bij het vrorgere hospitaal, zijn loonen uitgekeerd van ƒ23.95, ƒ23.82, ƒ24.78, ƒ19.46, ƒ22.12, ƒ24.66, ƒ24.52, ƒ19,46, 24.83 enz. Spreker noemt nog verschillende uitbe taalde loonbedragen. Het valt dus nogal mede met de loonen, als er maar llink gewerkt wordt. Het blad van het Verbond van Nedeilandsche Werkgevers maakte juist dezer dagen de opmerking in een beschouwing over de werkverschaffingen, dat de arbeiders door hun kranige praestaties guldens boven het verwachte weekloon uitkomen, waardoor de kosten niet gering zijn. Het blijkt dus, dat bij werken, die onder dezelfde condities worden uitgevoerd als dit, de arbeiders guldens boven het verwachte weekloon komen. De heeren Baart en Kooistra weten ook zeer wel, dat 42 cent de norm is, maar volstrekt niet het maximum. Spreker kan het niet zwart op wit geven, dat doet de Regeering ook niet, maar de loonen vallen wel mee. De menschen melden zich bij hoopjes aan. Gelukkig, zegt men, en de heer Baart merkt op, dat hiermede bewezen wordt, dat de praatjes van andere zijde volkomen onjuist geweest zijn. Inderdaad, maar de heer Baart vergeet, dat er ook lieden zijn, die aan werken een broertje dood hebben en door hen laat de heer Baart zich opwarmen. De heer Baart verklaart nu in zijn hoogheid: dit is geen werkverschaffing, maar de Minister heeft dit wel als zoodanig aangenomen. De heer Baart vraagt nu eens dat briefje aan den Minister te mogen zien. Die brief is een verzoek om voor dit werk subsidie beschik baar te stellen, geschreven naar aanleiding van een bespreking tusschen vertegenwoordigers van het gemeentebestuur en van den Leidschen Hout en den Minister van Binnenlandsche Zaken. Die brief is geschreven van af het bureau van den Socialen Dienst en niet van af het Stadhuis, vandaar, dat hij niet bij de stukken is overgelegd. Een dergelijke zaak bespreekt men eerst, dan wordt er een schrijven gericht aan de Regeering en daarop komt antwoord. Spreker ziet er niets bijzonders in. Aan een contractloon van 62 cent, waarover de heer Baart sprak, is de Leidsche Hout niet gebonden, want deze heeft geen collectieve arbeidsovereenkomst aangegaan. Spreker acht het ook gelukkig, dat men daaraan niet gebonden is, omdat de werkverschaffing dan voor tal van menschen niet veel zou beteekenen. De heer Baart heeft verder gezegd, dat men last krijgt met organisaties, die aan hun menschen zullen verbieden daar te gaan werken. Die organisaties komen dan in conflict met den Socialen Dienst, want deze vindt het passend werk. Deze woorden zijn in het reglement opgenomen, waardoor dit in overeenstemming kwam met de terminologie van de werk lozenkassen. De Sociale Dienst heeft in eerste instantie uit te maken of het passende arbeid is. Die woorden zijn gekozen, omdat er ten aanzien van de bewoordingen der werklozen kassen een jurisprudentie is en men dus een leiddraad heeft om te beoordeelen, als er werk wordt opgedragen, of dat passende arbeid is. Spreker ontkent, dat daarbij een integree rend bestanddeel is het te betalen loon. Herhaaldelijk heeft de Minister beslist voor een bepaalden arbeider, dat hem passend werk was aangeboden, ook al betaalde men minder dan het officiëele loon in zijn vak. Wanneer de heer Baart zijn organisatie wil aanzetten om dat werk niet te aanvaarden, moet hij begrijpen, dat hij met de belangen van de menschen speelt, want dan worden zij ook uitgesloten van kas en steun. Het arbeidscontract van de organisaties bindt den Leidschen Hout niet. Er wordt nu een heel relletje tegen opgezet om te laten zien hoezeer men het voor de belangen van de arbeiders opneemt, maar spreker is overtuigd, dat de werkelijke belangen der arbeiders worden verdedigd door Burgemeester en Wet houders. Spreker betwist het, als zouden Burgemeester en Wethouders hiermede de loonen verlagen en de contracten stuk maken. Het contract blijft overeind staan. De heer Wilbrink heeft al aangetoond, dat voor de grond werkers de komende winter in de gemeente niet ongunstig zal zijn. Deze manier om de menschen aan het werk te zetten is oneindig veel beter dan het doellooze, zenuwsloopende en immoreele straatslenteren en de menschen zijn zeer in hun schik, dat zij nu werk kunnen krijgen. Nogmaals, zij, die het tegendeel beweren, spreken niet namens die arbeiders. De heer van Eek heeft herhaaldelijk gevraagd: zeg nu eens iets over die hongerloonen. Die vraag moet hij stellen aan partijgenooten, Wethouders in reeksen van andere gemeenten, die daar gelijksoortige voorstellen hebben verdedigd en die bovendien de menschen niet laten werken in de eigen ge meente of in de naaste omgeving, maar die de werkloozen uitzen den naar Drente en Overijssel. De sociaal-democratische Wet houder van Dordrecht, de heer Sanders, stuurt de menschen naar Drente en Overijssel, waar. zij dan ook loonen van 20.16 verdienen. Zij krijgen een toeslag, zegt de heer van Eek, en hun reis- en verblijfkosten worden betaald, zegt de heer van Eek, maar daarvan worden de gezinnen niet beter. Spreker heeft de Leidsche werkloozen dan maar liever aan den War- monderweg. Nu zegt de heer van Eek: dit is geen werkverschaffing. Dat is de nieuwste foef, die de heeren hebben uitgedacht, nu zij aan alle kanten vastzitten, en niets meer weten te ant woorden. De heer Groeneveld verzoekt spreker te bewijzen, dat dit werkverschaffing is, het verschaft toch werk. De heer Groeneveld vraagt, of dit nu een definitie is. De heer Goslinga zegt, dat hij nu aan het woord is en hij verzoekt den heer Groeneveld te zwijgen. De heer Groeneveld komt er tegen op, dat de heer Gos linga gezag wil uitoefenen. Hij zal interrumpeeren, wanneer hij dat wil. De Voorzitter verzoekt den heer Groeneveld, den heer Goslinga aran het woord te laten. De heer Goslinga begrijpt niet, dat de heer Heemskerk met gemengde gevoelens het voorstel begroet. Bedoelt de heer Heemskerk, dat hij gaarne iets hoogere loonen zou zien uitbetaald? Dien wensch kan spreker beamen, maar hij heeft reeds aangetoond, dat de praktijk iets gunstiger is dan de grauwe theorie. Zoowel de Christelijke als de Katholieke organisaties van land- en tuinbouwers zijn al bij den heer Wijkmans geweest, om te vragen of hun leden speciaal in aanmerking konden komen, en dat is hun toegezegd. De heer Heemskerk vraagt, of zij de loonen kenden; in dat opzicht zijn de organisaties altijd de eersten, die op de hoogte zijn. Arbeiders met 2 of 3 kinderen kunnen geen 22,75 steun krijgen en voor dat bedrag willen zij gaarne werken. Dat dit loon met de rechtvaardigheid zou strijden, is een krasse uitdrukking, maar de heer Heemskerk moet dat dan ook zeggen van de steunbedragen en van verschillende loonen, die in de stad worden uitbetaald. Spreker blijft van meening, dat men 'bij de werkverschaffing moet blijven tusschen de steunbedragen en de loonen in het vrije bedrijf. De heeren Wilbrink en Bosman hebben het voorstel gesteund en spreker behoeft hen dus niet te beantwoorden. Het is echter onbegrijpelijk, dat toen de heer Bosman zeide, dat de Leidsche Hout het werk goedkooper zou kunnen laten doen door een aannemer de sociaal-democraten interrum peerden had dat dan maar gedaan. Zij leggen toch altijd bijzonder den nadruk op de demoraliseerende werking van het leegloopen en dat is volkomen juist. De heer Baart inter rumpeert, dat men daarvan geen misbruik mag maken, maar dat gebeurt ook niet. Hij is zelf erg blij, wanneer hij een van zijn werklooze leden kan plaatsen bij de Hollandsche Constructiewerkplaatsen. De heer Groeneveld merkt op, dat zij daar 45 cent per uur verdienen. De heeren hebben gehoord, dat de werkloozen dat loon ook kunnen krijgen, maar spreker moet dat heel zachtjes zeggen. De heer Baart wenscht enkele opmerkingen te maken ten bewijze, dat het den Wethouder bij de verdediging van het voorstel aan eenige brutaliteit niet heeft gemankeerd. Een uitdrukking als: ik zal den heer Baart zijn vet geven, noemt spreker een brutaliteit. Dat is een toon aanslaan alsof men wil zeggen ik ben de baas en zal het hem eens ver tellen. Er is niet aangetoond, dat het inderdaad werkverschaffing is. De heer Wilbrink heeft tegenover spreker in de Leeskamer toegegeven, dat het niet als werkverschaffing kon worden beschouwd. Het spijt spreker, dat de heer Wilbrink zoo gauw is omgedraaid. Er is gezegd, dat spreker en de zijnen opkomen voor de werkschuwe arbeiders. Wanneer men een dergelijke sterke uitdrukking gebruikt, moet men daarvoor bewijzen hebben, en die mist de heer Goslinga. Wanneer in de Commissie voor steunverleeniDg een geval aan de orde kwam, dat iemand werk had geweigerd, omdat hij het liever niet deed, heeft spreker zich daar altijd tegen verklaard en gezegd, dat dat zoo niet ging. Wanneer van gemeentewege echter werk wordt uitgegeven, moet het zijn tegen loon, waarvan een arbeider kan bestaan. Spreker geeft toe, dat in de metaalindustrie loonen van 45 cent worden betaald, maar de organisaties zijn ook iederen dag bezig om die loonen te verbeteren. Er worden geen loonen betaald van 39 cent en spreker verwijst den heer Goslinga nogmaals naar den heer Grootenhuis om inlichtingen. Naar sprekers opvatting moeten er loonen worden betaald, die in overeenstemming zijn met het werk; dit is hier grond werk en moet als zoodanig worden betaald. Voor ongeschoolde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 11