158
MAANDAG 27 AUGUSTUS 1928.
De heer Goslinga wil in de eerste plaats de opmerking
maken, dat hetgeen de heer de Reede heeft gezegd eigenlijk
meer thuis hoort bij de begrooting dan bij het vaststellen
van de rekening, terwijl in de tweede plaats het grootste
gedeelte van de geuite critiek gaat tegen het stuk van ver
leden jaar, waarin Burgemeester en Wethouders mededeelden,
hoe naar hun gevoelen zich het jaar 1926 had gedragen en
waarin becijferd was het nadeelig exploitatiesaldo van dat jaar.
Hoewel formeel juist is de opmerking van den heer de Reede,
dat het tegenwoordig College daarvoor niet verantwoordelijk
is, heeft spreker geen bezwaar het toenmalig schrijven ook
geheel voor zijn rekening te nemen.
Spreker meent, dat aan het betoog van den heer de Reede
alle grond ontvalt, wanneer deze begint mede te deelen, dat
alle cijfers en alle gegevens zijn overeenkomstig de voor
schriften. Burgemeester en Wethouders kunnen van deze
voorschriften niet afwijken en konden den Raad dus ook
geen ander beeld toonen dan in de verstrekte cijfers is
neergelegd.
Tenslotte blijft dus over het verzoek van den heer de Reede,
wat spreker niet onbillijk kan noemen, om den financiëelen
toestand der gemeente nog eens wat nader en overzichtelijker
aan den Raad mede te deelen. Spreker meent, dat dit verzoek
wel voor inwilliging vatbaar is en dat daartoe aanleiding kan
bestaan bij de aanbieding der begrooting voor 1929. De heer
de Reede zal dan ook ervaren, dat de toezegging, door Burge
meester en Wethouders gedaan bij de behandeling van de
begrooting voor 1928, te zullen overwegen fondsvorming voor
de superwinst van de Lichtfabrieken, niet met stille trom is
verdwenen. Het moet daartoe echter met een voorstel aan
den Raad komen, wat kan geschieden bij de begrooting.
De heer de Reede heeft verschillende cijfers aangevoerd
ten bewijze, dat 1926 niet zoo slecht is geweest als in het
stuk van het vorig jaar aan den Raad zou zijn medegedeeld.
Tot op zekere hoogte kan spreker dit toegeven, want ten
nadeele van dat jaar is een bedrag van ongeveer ƒ140.000.
gebracht voor oninbare posten van de inkomstenbelasting
meer dan in 1927 en meer dan als normaal kan worden be
schouwd. De heer de Reede noemde 150.000.spreker
wil echter, waar het gaat over millioenen, over 10.000.—
niet twisten, maar nu is het niet juist, dat Burgemeester en
Wethouders die ten laste van de vorige dienstjaren hadden
moeten brengen. Dat was niet mogelijk, omdat die dienst
jaren toen reeds gesloten waren. Spreker geeft toe, dat in
1926 het oninbaar verklaarde bedrag niet uitsluitend is ge
komen uit de kohieren van 1926.
In de voorafgaande jaren zijn er verschillende oninbare
posten geweest, die in 1926 zijn afgerekend en spreker zou
dat jaar dan ook willen beschouwen als de sluitsteen van de
zeer wisselvallige na-oorlogsche jaren.
Toen is de zaak afgerekend en 1927 is eigenlijk weer het
eerste normale jaar.
De heer de Reede zegt wel, dat 1927 «schijnbaar" een
grooten vooruitgang vertoont, vergeleken met 1926, maar dat
is al te euphemistisch uitgedrukt. Het jaar 1927 heeft aan
winst op de gemeentebedrijven ƒ267.000.— meer opgebracht
dan 1926 en aan inkomstenbelasting 20.000.— meer dan
1926. Dat zijn dus reëele posten. Neen, zegt de heer de Reede,
die 20.000.moet men niet meetellen, omdat er 32.000.
te veel is verantwoord. In elk geval hebben dan toch de
gemeentebedrijven 267.000.meer aan winst opgebracht.
Waar de heer de Reede zelf het werkelijk nadeelig exploi
tatie-saldo over 1926 schat op 226.000.en dat over 1927
op 14.000.—is het duidelijk, dat 1927 aanzienlijk voordee-
liger is geweest dan 1926.
Blijft over de post van het grondbedrijf. Hetgeen de heer
de Reede daarover heeft gezegd is volkomen waar, maar het
is gegaan in overeenstemming met een door den Raad genomen
besluit. Burgemeester en Wethouders hebben het bij de be
handeling van de begrooting voor 1926 zoo voorgesteld en
de Raad is er mede accoord gegaan, dat, niet voor altijd,
maar althans voor 1927, het nadeelig saldo van het grond
bedrijf zou worden geput, niet uit de gewone inkomsten der
gemeente, maar uit de reserve. Daaruit is voortgevloeid, dat
het grondbedrijf voor 1927 geen nadeelig saldo heeft opgeleverd.
Overigens kunnen verschillende dingen, die de heer de Reede
heeft besproken, beter behandeld worden bij de begrooting
voor 1929 en van zijn aansporing om voortdurend te bezuinigen
heeft het College niet alleen met belangstelling kennis ge
nomen, maar het zou niets lie vei- doen dan er naar handelen,
want of er over 1927 tenslotte een voordeelig saldo van
48.000.dan wel een tekort van j 14.000.is, maakt niet
zulk een groot verschil bij een budget van 3£ millioen. Men
is ongeveer in het evenwicht en alles moet worden gedaan
om te voorkomen, dat dat evenwicht tusschen uitgaven en
inkomsten wordt verbroken.
Waar spreker in het algemeen met de opmerkingen van
den heer de Reede kan accoord gaan, moet hij dus opkomen
tegen diens meening, dat 1927 slechts schijnbaar voordeeliger
is geweest dan 1926. Over 1927 is, al trekt men alle abnor
male dingen voor dat jaar af, een vooruitgang te constateeren,
die niet anders dan met blijdschap door den Raad kan worden
vernomen.
De heer de Reede heeft niet het bezwaar gevoeld, dat deze
zaken bij de begrooting zouden moeten worden behandeld.
Sprak hij bij de begrooting, dan zou hij zich meer op algemeen
terrein bewegen dan hij thans heeft gedaan, nu hij alleen
een vergelijking tusschen twee rekeningen heeft gemaakt.
Hij had die vergelijking ook tot de rekeningen over 1924 en
1925 kunnen uitbreiden, maar, als men een zoo uitgebreid
cijfermateriaal vóór zich krijgt, kan men het moeilijk volgen.
De Wethouder, die het in het algemeen met spreker eens
is, heeft enkele bezwaren gemaakt en o. a. gezegd, dat Burge
meester en Wethouders overeenkomstig de voorschriften hebben
gehandeld. Spreker is begonnen met dat te erkennen en hij
heeft er geenszins op aangedrongen die voorschriften aan
kant te zetten, integendeel, hij heeft gevraagd bij de begrooting
een beschouwing te geven, waaraan de Raad iets had. Het
is ongetwijfeld van beteekenis, dat het College bij de begrooting
een beschouwing geeft en zegt: zooveel is begroot voor 1927,
dat hebben wij gedaan, dus hebben wij het budgetrecht niet
geschonden. Een begrooting blijft echter slechts een fictie en
daarom acht spreker de beteekenis van een dei gelijke ver
gelijking niet zoo groot en stelt hij zich liever op de basis
van de realiteit en acht hij een vergelijking van de werkelijke
cijfers van de op elkaar volgende rekeningen van meer
beteekenis.
Ook spreker is de beslissing bekend, dat in 1927 van de
reserve van het Grondbedrijf gebruik zou mogen worden
gemaakt ter dekking van het verlies. Om tot een zuivere
vergelijking van de beide jaren te komen, moet spreker
echter ook rekening houden met de verschillen, die er tusschen
de beide jaren zijn, en één daarvan is, dat steeds de ver
liezen van het Grondbedrijf op de Rekening hebben gedrukt,
wat in 4927, in overeenstemming met de gevallen beslissing,
niet is gebeurd. Wanneer Burgemeester en Wethouders buiten
hun boekje waren gegaan, had spreker niet het advies gegeven
in de Commissie voor de Financiën om de Rekening goed
te keuren.
In tegenstelling met den Wethouder, die sprak van een
reëel verschil, handhaaft spreker zijn meening, dat het verschil
niet zoo reëel is. Men weet niet, hoe het in de toekomst met
de winsten van de Lichtfabrieken zal loopen. Voor 1928 zijn
zij tamelijk veilig, maar als zijn persoonlijke meening wil
spreker wel uitspreken, dat dat voor 1929 in het geheel nog
niet zoo is. De voorstellen van den heer van Eek, het vorig
jaar gedaan, zouden wel eens weer kunnen herleven en niemand
kan zeggen welke kans die hebbeD.
De bedrijven geven een mooi resultaat, dat we danken
aan hen, die jaren geleden die bedrijven hebben opgebouwd,
waarbij spreker met name denkt aan den heer de Gijselaar
en zijn medewerkers in het dagelijksch bestuur der gemeente,
maar de winstcapaciteit van de bedrijven acht spreker toch
niet zoodanig, dat er niet eens een groote inzinking in de
winst zou kunnen komen. Dan zou het moeilijk zijn het
evenwicht te handhaven, omdat de rekening van de gemeente
huishouding zoo sterk onder den invloed is gekomen van de
winsten der bedrijven, die men niet in de hand heeft.
Wat betreft de verantwoording van de oninbare posten
geeft spreker den Wethouder gelijk, dat die dit jaar moest
geschieden, maar spreker heeft gezegd: doe als de andere
gemeenten en maak den menschen niet gelukkig met een
reservefonds van 8 ton, dat er eigenlijk nooit geweest is, doch
constateer: tegenover dat fonds staan verplichtingen, w-elke
binnen een bepaalden tijd moeten worden nagekomen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten de rekening
van de Haarlemmertrekvaart goed te keuren en vervolgens
de geheele gemeenterekening voorloopig vast te stellen over
eenkomstig het in Ing. Stuk no. 159 opgenomen concept-besluit.
(De Wethouders worden geacht zich van medestemmen
te hebben onthouden.)
(De heer Groeneveld was inmiddels ter vergadering gekomen.)
XII. Voorstel in zake de beëindiging van de ingebruikgeving
van grond aan het Plantsoen aan de vereeniging »Musis
Sacrum", tevens praeadvies op de desbetreffende motie van
den heer Eikerbout.
(Zie Ing. St. No. 157.)
De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het desbe
treffend adres van de vereeniging «Musis Sacrum" en het
door den heer Sijtsma ingediende voorstel, luidende:
«Ondergeteekende heeft de eer voor te stellen punt 18 der
agenda voor de openbare vergadering van den Gemeenteraad