168
MAANDAG 27
AUGUSTUS 1928.
heeft geweten, want, was dat wel het geval geweest, dan zou
hij zijn stem aan het betreffende voorstel van Burgemeester
en Wethouders niet hebben gegeven.
De Voorzitter zegt, dat bij den heer Parmentier een mis
verstand bestaat, want het feit, dat reeds thans de Raad
zaal te klein is, is vooropgesteld in de toelichting bij het
voorstel tot het bouwen van een nieuwe Raadzaal. Burge
meester en Wethouders kebbeu daarin gezegd, dat de Raad
zaal in den loop der jaren te klein is geworden. Zij was dat
al in 1923, toen het aantal leden 31 bedroeg, terwijl het
bezwaar nog sterker werd gevoeld, toen dit getal op 33 werd
gebracht, ieder zal dat toegeven. Vermindering van het aantal
Raadsleden is theoretisch natuurlijk altijd mogelijk, maar
spreker zou daarmede in een of anderen zin niet gaarne
rekening willen houden, omdat practisch vermindering hem
vrijwel uitgesloten lijkt.
De quaestie is niet nieuw; zij is herhaaldelijk in de Eerste
Kamer ter sprake gebracht en spreker gelooft, dat de Minister
waarschijnlijk naar aanleiding daarvan het initiatief heeft
genomen om na te gaan wat de gevolgen zouden zijn van
een automatische uitbreiding.
De heer Romijn wil constateeren, dat de onderstelling
van Burgemeester en Wethouders, dat de Raadsleden, ook al
was er geen uitbreiding van het aantal in uitzicht geweest,
toch besloten zouden hebben tot verbouwing van het Raad
huis, te zijnen opzichte onjuist is geweest.
De Voorzitter verklaart de interpellatie voor gesloten en
stelt ten slotte aan de orde de interpellatie van den heer
Schüller in zake de niet uitreiking van een brief van den
Directeur-Generaal voor de Volksgezondheid aan het bestuur
der Woningbouwvereeniging «Eensgezindheid".
De heer Schüller stelt de volgende vragen:.
1. Is het juist dat B. en W. een brief, gedaleerd 3 Augustus
1927, afgezonden door den Directeur-Generaal van de Volks
gezondheid en geadresseerd aan het bestuurder woningbouw
vereeniging «Eensgezindheid" te Leiden ontvangen hebben,
maar na kennisneming niet hebben doorgezonden aan bedoeld
bestuur, hetwelk de Directeur-Generaal van de Volksgezond
heid aan B. en W. had verzocht?
2. Zoo vraag één bevestigend beantwoord moet worden,
willen B. en W. den Raad dan mededeelen, om welke reden
deze brief, geadresseerd aan genoemde Bouwvereeniging aan
haar niet is toegezonden?
3. Zijn B. en W. bereid, alsnog bedoelden brief aan het
bestuur der Bouwvereeniging «Eensgezindheid" te doen toe
komen
De heer Splinter kan namens het College met betrek
king tot de door den heer Schüller gestelde vragen het
volgende mededeelen.
Bij brief van 3 Augustus 1927 deed de Directeur-Generaal
van de Volksgezondheid aan het College toekomen een aan
het bestuur der bouwvereeniging „Eensgezindheid" gericht
schrijven, met verzoek dat schrijven na kennisneming door
te geven. In dat schrijven deelde de Directeur-Generaal mede,
dat blijkens een onderzoek van den rijks-accountantsdienst de
plannen I, II en III per 31 December 1926 een exploitatie
tekort hadden van resp. 9300,600.en 130.— van
welke tekorten dat op complex I was ontstaan door te lage
huren en te hooge exploitatielasten in de eerste vier exploi
tatiejaren.
Tevens gaf de Directeur-Generaal de vereeniging in dat
schrijven van 3 Augustus den raad om ter dekking van de
tekorten een extra-bijdrage aan de gemeente te vragen, welke
raad werd gegeven, omdat de Directeur-Generaal blijkens een
gelijktijdig aan Burgemeester en Wethouders gerichten brief
meende, dat van het inhalen van het tekort geen sprake kon
zijn. Deze opvatting was echter niet juist, daar het tekort,
in verband met de lage huurprijzen van het eerste plan, wel
degelijk op andere wijze, n.l. door huurverhooging, kon worden
gedekt. De Directeur-Generaal heeft zich hier vergist, hetgeen
bevestigd wordt door een kort daarna, op 27 Augustus 1927,
los van deze zaak, door Burgemeester en Wethouders ontvangen
missive van den Directeur-Generaal, waar bij hij er op wijst,
dat de gemiddelde huur van complex I aanmerkelijk lager is
dan de gemiddelde huren der andere complexen, niettegen
staande de waarde der woningen ongeveer gelijk is en ten
slotte den wensch uitspreekt, dat de huren van complex I
eenigermate worden verhoogd. Dit was dus bepaald in strijd
met de conclusie in eerstgenoemde brieven, dat het tekort
niet kon worden ingehaald en de gemeente het maar moest
bijpassen.
Aangezien derhalve de zinsnede in den brief aan «Eensge
zindheid" in zake het vragen van een extra-bijdrage uit de
gemeentekas onjuist was, vermits het uitgangspunt verkeerd
was, achtten Burgemeester en Wethouders het hunnen plicht
den Directeur-Generaal hierop te wijzen en verzochten hem
daarom den 12 November 1927 om bedoelden brief aldus te
wijzigen, dat daarin niet gesproken werd van dekking van
tekorten door de gemeente. Dit was ook daarom noodig,
omdat de Directeur-Generaal het College in zijn genoemd
schrijven van 27 Augustus 1927 had verzocht met een voor
stel tot huurverhooging te komen.
Het zou toch de verwarring nog verhoogen, indien de ver
eeniging eenerzijds werd uitgenoodigd het ongedekt tekort bij
de gemeente aan te vragen, omdat dit niet kon worden inge
haald en haar anderzijds de wenschelijkheid en mogelijkheid
van huurverhooging moest worden voorgehouden.
De Directeur-Generaal antwoordde aan het College op
9 December 1927, na een verklaring te hebben gegeven van de
oorzaak der bewuste zinsnede, dat hij bereid was mede te
werken aan een voor de gemeente minder bezwarende oplos
sing, welke oplossing eveneens bestond in huurverhooging.
Hiermede had natuurlijk de Directeur-Generaal de zinsnede,
dat de vereeniging aan de gemeente moest vragen om het
tekort bij te passen, teruggenomen.
De voor «Eensgezindheid" bestemde brief werd daarna den
31en Januari 1928 dit ter aanvulling van het aan den
heer Schüller in de Commissie van Fabricage medegedeelde
als uittreksel doorgezonden. Dit uittreksel was een volledig
afschrift, behoudens dat overeenkomstig het antwoord van
den Directeur-Generaal werden weggelaten de woorden: «ter
dekking waarvan U een extra-bijdrage aan de gemeente ge
lieve te vragen," en in de plaats daarvan in den geleide-
brief de dekking door huurverhooging werd gesteld.
Het is dus niet juist, dat aan «Eensgezindheid" de brief
niet zou zijn doorgegeven; dit is wel degelijk geschied.
De geheele inhoud van den brief, doch met inachtneming
natuurlijk van de daarin tengevolge van de met den Directeur-
Generaal gevoerde correspondentie gebrachte wijziging, werd
ter kennis van de vereeniging gebracht.
De eerste vraag beantwoorden Burgemeester en Wethouders
dan ook ontkennend, daar de brief van den Directeur-Generaal,
gewijzigd en aangevuld overeenkomstig de met hem gevoerde
briefwisseling, ter kennis van de vereeniging is gebracht.
De tweede en derde vraag kunnen in verband hiermede
onbeantwoord worden gelaten.
De heer Schüller zegt, dat de Raadsleden in de vorige
vergadering van Burgemeester en Wethouders hebben gehoord,
dat zij niets anders dan de waarheid, maar ook de volle
waarheid van het College kunnen verwachten. Toen had
het College de volle waarheid gesproken door een toevoe
ging aan een brief, thans doen zij het door een weglating.
Spreker weet niet wat Burgemeester en Wethouders ver
staan onder «de waarheid en niets dan de volle waarheid",
maar hij meent, dat bij het College de waarheid zeer beden
kelijk gaat worden.
Op de zaak terugkomende, wijst spreker er op, dat de brief
van den Directeur-Generaal op 3 Augustus aan Burgemeester
en Wethouders is gezonden, met verzoek hem na kennisneming
door te zenden aan het bestuur der woningbouwvereeniging
«Eensgezindheid", en nu heeft het gemeentebestuur 3| maand
noodig gehad het is op 21 November geschied om aan
den Directeur-Generaal te verzoeken, niet om den brief niet
te behoeven door te sturen, maar om aan de woningbouw
vereeniging een anderen brief te schrijven, waarin werd
gezegd, dat zij niet een extra bijdrage aan de gemeente moest
vragen. Drie en een halve maand heeft het gemeentebestuur
noodig gehad om dien brief zoo te redigeeren, dat het er
onderuit kon komen.
Spreker meent te mogen aannemen, dat het College op een
zoo hoog standpunt moet staan, dat, wanneer het een brief
ontvangt om door te zenden aan de woningbouwvereeniging,
waarin een aanhaling staat, die het College niet welgevallig
is, het dien brief niet moet achterhouden, maar moet door
sturen. De brief was geadresseerd aan het bestuur van de
woningbouwvereeniging «Eensgezindheid". In de Commissie
van Fabricage heeft de Wethouder dit ontkend, maar toen
door spreker het hem werd getoond, heeft hij het moeten
erkennen.
Spreker kan zich begrijpen, dat het College het niet eens
was met den wenk van den Directeur-Generaal aan het bestuur
om een extra subsidie te vragen, maar z. i. had het College
toch den brief moeten doorsturen. Het had dan kunnen
zeggen: wij zijn het met den inhoud niet eens en zullen ons
verzetten, als het bestuur om een extra bijdrage komt.
De Wethouder heeft zich beroepen op een schrijven van
den Directeur-Generaal van 9 December.
Spreker heeft dit schrijven niet bij de stukken gevonden,
wel is deze brief in de Commissievergadering voorgelezen,
waaruit kwam vast te staan, dat nooit pertinent antwoord
van den Directeur-Generaal ontvangen is, dat de brief van