MAANDAG 13 AUGUSTUS 1928. 141 De Voorzitter verzoekt den Secretaris, aangezien het verzoek van den heer Eikerbout den leden nog niet bekend is, dit te willen voorlezen. Het verzoek luidt: Leiden, 10 Augustus 1928. Aan den Raad der gemeente Leiden. Ondergeteekende bericht U, dat hij gedurende eenige dagen uitstedig is en daarom Uwe vergadering niet kan bijwonen. Zulks spijt hem te meer, daar onder punt 18 der agenda, praeadvies op de door mij ingediende motie, door het College van B. en Ws wordt uitgebracht, met welk advies ik mij wel kan vereenigen. Mocht de Raad er toe kunnen besluiten, dit punt tot een volgende vergadering aan te houden, zoo zou het mij zeer aangenaam zijn. Hoogachtend F. Elkerbout. De Voorzitter zegt, dat ook de heer Sijtsma in zijn voor stel uitstel van dit punt vraagt. Uit deferentie voor den heer Eikerbout lijkt het spreker gewenscht, dit punt aan te houden tot een volgende vergadering. De heer Huurman kan zich met het standpunt van den Voorzitter niet vereenigen. Indien de heer Eikerbout bezwaar had tegen het voorstel en daarom uitstel vroeg, zou hij daar mede instemmen. De heer Eikerbout begint echter te zeggen, dat hij zich met het advies van Burgemeester en Wethouders vereenigt; op grond daarvan vindt hij uitstel overbodig. Wat de heer Sijtsma wil, is natuurlijk wat anders. De heer van Eck is het absoluut oneens met den heer Huurman. Wanneer een lid een zaak aan de orde stelt, maar niet aanwezig kan zijn en uitstel verzoekt, dan gebiedt de billijkheid het uitstel te verleenen, tenzij er dringende redenen zijn, die een spoedige behandeling noodig maken. Nu is de heer Eikerbout het wel eens met het praeadvies, maar dat zegt nog niet, dat dat hier aangenomen wordt. De heer Eiker bout stelt er prijs op de discussies bij te wonen, en het is dan ook volkomen billijk, dat de behandeling wordt uitgesteld. De Voorzitter merkt op, dat onlangs de behandeling van een motie van den heer Vallentgoed ook is uitgesteld, omdat deze door ziekte niet tegenwoordig kon zijn en spreker gelooft, dat er daarom reden is om ook thans dien weg te volgen. Spreker zou niet voor uitstel geweest zijn, indien gebleken was, dat niemand eenig bezwaar had, maar nu dat wel het geval blijkt te zijn, is het billijk den heer Eikerbout in de gelegenheid te stellen, aan de discussies deel te nemen. De heer Huurman wil nog even opmerken, dat hij het met den heer van Eck niet eens is. De heer Eikerbout zegt duidelijk, dat hij het met het advies van Burgemeester en Wethouders eens is. Waarvoor zou dan uitstel noodig kunnen zijn? De Voorzitter zegt, dat, indien in den Raad bezwaren worden ingebracht tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, de heer Eikerbout het dan waarschijnlijk op prijs zal stellen daaromtrent zijn meening te zeggen. De heer Sijtsma is het volkomen met den Voorzitter eens, maar aangezien zijn motie eenigszins verder gaat en aanlei ding zou kunnen geven, dat in de volgende vergadering de zaak nog lang en breed zou worden besproken, zou spreker willen vragen, of Burgemeester en Wethouders niet kunnen voldoen aan hetgeen in zijn motie gevraagd wordt, n.l. om nog eens in overleg te treden met het Musisbestuur De Voorzitter. Wat u doet is het zoet gefluit van den vogelaar. De heer Sijtsma zegt, dat de zaak eigenlijk niet behoorlijk is besproken. De Voorzitter verzoekt den heer Sijtsma thans niet op de zaak in te gaan. Het debat gaat nu alleen over het tijdstip van behandeling en spreker neemt aan, dat de heer Sijtsma zich daarmede kan vereenigen. Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten dit punt aan te houden tot een volgende vergadering. XIX. Voorstel in zake het aanbrengen van verschillende veranderingen met betrekking' tot het Openbaar Lager Onderwijs. (Zie Ing. St. No. 153.) Hierbij komen tevens in behandeling het desbetreffend verzoek van de afdeeling Leiden van «Volksonderwijs" en het door den heer Sijtsma ingediend amendement, luidende: «Ondergeteekende heeft de eer Uwen Raad in overweging te geven in de voorstellen aan het slot van het praeadvies onder No. 153 der «Ingekomen Stukken" van B. en W. de navolgende veranderingen aan te brengen In punt II in plaats van «twee klassen" te lezen: «twee op elkaar volgende klassen" en het cijfer 42 te veranderen in 36. Punt 111 te doen luiden: «Over te gaan tot het stichten van een openbare lagere school voor eindonderwijs in het ITaagwegkwartier en mitsdien te voldoen aan het verzoek van de bewoners uit de omgeving van den Haagweg om aldaar een openbare lagere school te stichten." De heer Sijtsma wil in de eerste plaats beginnen met zijn beklag in te dienen hierover, dat de leden zoo weinig tijd hebben gehad om van een zoo gewichtig onderwerp als het onderhavige kennis te nemen. Hij weet daarmede namens meerdere leden te spreken. Burgemeester en Wethouders hebben maanden, spreker gelooft zelfs jaren, er over nagedacht, waar de heer Meijnen als Wethouder de zaak ook reeds onder de loupe heeft genomen; zij hebben plenty tijd gehad en de Raad krijgt eene enkele week te voren de stukken, terwijl het voorstel bovendien is gekomen in den vacantietijd, zoodat de onderwijzers en schoolhoofden, bij wier organisaties of personen de raadsleden uiteraard gaarne hun licht eens zou den hebben opgestoken, veelal niet te bereiken zijn geweest. Spreker had gaarne gewild, dat ook dit voorstel zou zijn uitgesteld, maar hij begrijpt, dat de uitvoering dan een jaar zal moeten blijven wachten en Burgemeester en Wethouders zullen allicht met September de regeling in werking willen doen treden. Spreker durft dan ook geen poging tot uitstellen te doen. Hij zou waarschijnlijk slechts van een enkele zijde worden gesteund, in hoofdzaak, omdat er een heel bedrag aan geld mee zal zijn gemoeid voor de gemeente en daarvoor is hij zelf ook niet ongevoelig. Komende tot de voorstellen zelf verklaart spreker verrede voorkeur te geven aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat overeenkomt met dat van de Commissie van Onderwijs, boven dat van de Plaatselijke Schoolcommis sie, die onmiddellijk twee scholen zou willen uitschakelen en opheffen. Het lijkt spreker, als men aan den omvang van het open baar lager onderwijs meent te moeten tornen, beter toe het geleidelijk te doen, maar met verschillende punten kan hij niet geheel meegaan. Bij punt I zal spreker noodgedwon gen zich kunnen neerleggen, maar met II absoluut niet. Punt II stelt voor om aan één onderwijzer op te dragen het onderwijs in twee klassen, wanneer die twee klassen niet meer dan 42 leerlingen tellen. Dat lijkt op het oog onschuldig; spreker gelooft ook wel, dat zelfs een middelmatig ontwikkeld onder wijzer in twee klassen behoorlijk onderwijs kan geven, maar niet als b.v. de eerste en de vijfde, of de tweede en de zesde klasse bij elkaar worden genomen. Het zou een opvoedkundig monstrum kunnen worden genoemd, wanneer men de eerste beginselen zou onderwijzen en tegelijk het eindonderwijs geven. Spreker zou dus gaarne zien, dat uitdrukkelijk worde bepaald, dat slechts opeenvolgende klassen bij elkaar kunnen genomen worden, andeis doet men het onderwijs groot kwaad. Zelfs de beste onderwijzer zal niet in staat zijn behoorlijk onderwijs te geven aan twee klassen, die uit zoo heterogene bestanddeelen bestaan. De Raad zal dus daarmede rekening moeten houden, wil hij het openbaar onderwijs niet langzaam nekken. Verder meent spreker, dat het aantal van 42 te groot zal zijn. In vroeger tijd, hij spreekt uit ervaring, had een onderwijzer altijd twee klassen, maar het aantal leerlingen moet een zeker maximum niet overtreffen. Met 42 is stellig een behoorlijk maximum overschreden. Spreker heeft gezocht naar een andere grens en heeft ten slotte het getal 36 gekozenhooger maximum is niet wel mogelijk. Als men het goed meent met het onderwijs, het bijzonder zoowel als het openbaar, zal men daarin stellig mede moeten gaan. Het Hide punt betreft de school aan den Haagweg. Spreker heeft dikwijls hooren zeggen, dat het met de openbare school den verkeerden kant uitgaat, maar hijzelf is daarvoor niet zoo bang, hij gelooft niet, dat het openbaar onderwijs hier genekt zal kunnen worden, om dit woord, zooals hij dat dezer dagen in verband met dit voorstel hoorde noemen, te gebruiken het aantal leerlingen, dat de openbare en de bijzondere scholen bezoekt, wijst dat nog niet uit. Spreker meent, dat wij over misschien twee jaar voor eenigszins andere toestan den zullen staan. De voorstanders van het openbaar onder wijs zijn betrekkelijk lauw, voelen er niet zóó warm voor, dat zij er voor ijveren. Spreker weet frappante voorbeelden, dat vrijzinnige ouders hun kinderen dikwijls sturen naar scholen van andere richting louter uit gemakzucht, omdat b.v. zoo'n school dichter bij huis is. Een katholiek onderwij-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 9