140
MAANDAG 13 AUGUSTUS 1928.
hij hoopte het volgend jaar met een voorstel te komen.
Waarom is dat niet gebeurd Omdat men bang was, dat
het aangenomen zou worden? Waarschijnlijk wel. De heer
Heemskerk verklaart er zich voor en tegen. Het kan vriezen
en dooien. Wat heeft men aan een dergelijke houding? Het
lust spreker niet thans dieper daarop in te gaan.
De heer Goslinga zegt, dat er geen enkel redelijk recht
bestaat voor vacantietoelagen. Er bestaan echter ook zedelijke
rechten, hetgeen ook tot uiting kwam in hetgeen de heer
Vulik in de Provinciale Staten heeft gezegd. Door die toelage
krijgt de vacantie een cultureel en opvoedend karakter. Men
zal het geld niet altijd aan vacantiegenoegens besteden, zegt
men. Neen, helaas zijn er gezinnen, waar de toestand zoo
drukkend is, dat dat niet kan. Als men een onderzoek ging
instellen, hoe het lagere personeel zijn vacantie besteedt, zou
men zeker wel tot een andere conclusie komen. Daarom, als
het instituut bestaat, heelt men iets, waaraan men zich vast
kan houden.
De heer Baart zal met een enkele opmerking volstaan,
omdat de heer Vallentgoed precies heeft gezegd, waar het
op staat en de heeren der rechterzijde aan den tand heeft
gevoeld. De zaak staat zoo. De arbeiders, die thans in ge
meentedienst zijn, krijgen een minimum-loon van 27.—,
waarvan 8£% moet worden betaald. Is dat zulk een hoog
loon voor een arbeider, die b. v. 2 kinderen heeft en misschien
moet wonen in een woning van 4.50, terwijl hij daarvan
8| voor pensioen moet betalen
Spreker begrijpt niet, hoe arbeidersvertegenwoordigers als
de heeren van Tol en Kuivenhoven den moed hebben om te
zeggen als de een het niet heeft, moet men het den ander
niet geven.
Spreker blijft op het standpunt staan, dat de zaak in het
Georganiseerd Overleg had moeten worden besproken. Bur
gemeester en Wethouders kunnen wel zeggenwij hadden
geen opdracht van den Raad en daarom hebben wij het niet
gedaan, maar spreker gelooft, dat iedereen wel zal weten,
dat het niet om die reden alleen, niet iri het Georganiseerd
Overleg is gebracht. Wanneer Burgemeester en Wethouders
werkelijk van meening waren geweest, dat deze zaak in het
Georganiseerd Overleg had moeten worden gebracht en zij
hadden daarvan kennis gegeven aan den Raad, gelooft spreker
niet, dat iemand zou hebben gezegdniet doen.
De opmerkingen van den Wethouder en ook die van den
heer Heemskerk noemt spreker om de kaars draaien. Wan
neer een groot aantal arbeiders loonen verdienen, die iets
beter zijn dari die in het particulier bedrijf, waarbij spreker
toegeeft, dat de macht van de organisaties nog te zwak is
om daarin verbetering te brengen, geelt dat geen recht om
te zeggen omdat de werklieden in gemeentedienst het zooveel
beter hebben, moeten wij hun geen vacantietoeslag geven.
Spreker durft gerust aan de burgerij de vraag voor te leggen
vindt gij het zoo erg om daarvoor iets meer belasting te
betalen? Misschien zullen enkelen, die over tijd en geld be
schikken om vacantie te nemen, zeggen je moet den arbei
ders geen vacantie geven. Spreker acht zelfs sommige arbei
ders nog zoo kortzichtig om zich daartegen te verklaren,
omdat zij niet voelen, dat, als een zekere categorie dit ver
worven heeft, ook voor hen de tijd zal aanbreken, dat zij daar
aanspraak op zullen kunnen maken. Spreker ziet den tijd
komen, dat er een vacantietoeslag zal worden vei strekt.
De heer Wilmer heeft gewezen op de financiën en heeft
gezegd: nu niet, maar het volgend jaar. Spreker kan niet
anders zeggen dan dat de heeren, die zoo spreken, zwemmen
tusschen water en wind en zich wat al te gemakkelijk van
deze zaak afmaken.
De heer van Tol herhaalt, dat hij er niet tegen is, maar
dat hij den tijd nog niet gekomen acht. Er wordt gezegd,
dat de gemeentewerklieden 8| betalen voor hun pensioen.
Maar weet men wel, wat men in het particulier bedrijf moet
betalen Zeker bijna 5% en daar krijgen ze geen pensioen voor.
De heer Kuivenhoven merkt op, dat de heer Baart heeft
gezegd, dat sprekers fractie niet voor deze motie zal stemmen,
omdat zij geen toeslag wil. Daarom gaat het echter niet.
Wanneersprekers fractie tegen stemt, dan is het hierom, dat
zij dezen last niet op de belastingplichtigen wil leggen, omdat
het geen noodzakelijke loonsverhooging moet zijn. De arbeiders
der gemeente verwachten van deze motie niets, omdat zij er
van overtuigd zijn, dat zij het veel beter hebben dan menig
arbeider in het particuliere bedrijf.
De heer Wilmer meent, dat, als de vacantietoeslag zou
zijn een eisch van rechtvaardigheid, men dien eisch zou
moeten inwilligen onder alle omstandigheden, ook al zouden
de arbeiders in het particuliere bedrijf dien toeslag niet en
een lager loon hebben. Maar het is hier geen eisch van recht
vaardigheid; het is een wenschelijkheid, dat deze toeslag wordt
gegeven aan hen, van wie men mag veronderstellen, dat zij
leitelijk practisch geen geld kunnen oversparen om van de
vacantie te genieten, dus bij de laagste loonen; voor die
menschen is het wenschelijk dezen maatregel in te voeren,
wanneer de omstandigheden daartoe gunstig zijn. Nu zijn
de lomen van het personeel van Rijk, provincie en particuliere
bedrijven in de laatste jaren aanmerkelijk verlaagd. Dat is gebeurd
in het jaar na het jaar, waarin spreker gezegd heeft voor
stander te zijn van een vacantietoeslag. De loonen der gemeente
zijn niet verlaagd. De gemeentewerklieden zijn dus een
bevoorrechte positie gaan innemen.
Spreker is het niet eens met den heer Bosman, dat de
gemeente geen voorbeeld moet geven. Integendeel, zij moet,
wat de arbeidsvoorwaarden van het personeel betreft, zeer
zeker het voorbeeld geven, maar dat moet dan toch ook zoo
zijn, dat het nagevolgd kan worden. Nu is de positie van het
gemeeutepersoneel nog zoo, dat het een voorbeeld kan worden
genoemd en dat men in het particuliere bedrijf, heel wat
stappen moet doen om tot die positie te naderen. Spreker
ziet geen wenschelijkheid om het voorbeeld nog verder af te
doen zijn van do werkelijkheid in het particuliere bedrijf.
Daar zullen de arbeiders al actie genoeg moeten ontwikkelen
om te komen daar, waar de gemeentewerklieden zijn. Om
deze redenen heeft spreker, zij het met eenige aarzeling,
besloten zijn stem niet aan de motie te geven.
De heer Wilbrink wil nog een enkel woord zeggen, omdat
door den heer Vallentgoed zoo in het bijzonder naar voren is
gebracht het opvoedkundige en cultureele karakter van den
vacantietoeslag. De heer Vallentgoed heeft daarvoor geen
argumenten aangevoerd, maar alleen gezegd, dat het een of
andere lid van de Provinciale Staten spreker heeft zijn
naam niet goed verstaan, maar het zal wel een hoogstaand
persoon zijn dat had gezegd. Maar daarom behoeft men
dat toch nog niet als een axioma te aanvaarden!
De heer Vallentgoed heeft geen verdere argumenten noodig,
maar voor spreker heeft het geen opvoedkundige waarde,
integendeel. Spreker herinnert aan de woorden van den Wet
houder, dat er momenten kunnen zijn, dat men wat extra's
kan gebruiken, maar het lijkt spreker goed, dat zij met tegen
slag rekening houden en iets wegleggen voor den kwaden dag.
De gemeente moet niet voorgaan door te zeggen overtuigd
te zijn, dat haar werklieden zelf niet daarvoor kunnen zorgen.
Tal van menschen leggen iets weg voor den kwaden dag en
voor hun uitgaan. Spreker vraagt welk opvoedkundig element
er in zit, wanneer de gemeente zelf de aansprakelijkheid op
viel neemt voor alle omstandigheden, waarin de menschen iets
extra's noodig zouden hebben.
Spreker kan er zich mede vereenigen, dat Burgemeester en
Wethouders deze zaak niet zonder meer in het Georganiseerd
Overleg hebben gebracht. Wel is spreker er een voorstander
van alle dingen, die het personeel aangaan, in het Georgani
seerd Overleg ter sprake te brengen. In de motie staat echter
»De Raad, van oordeel, dat het gewenscht is aan het per
soneel in dienst der gemeente een vacantietoelagete verstrekken,
noodigt Burgemeester en Wethouders uit, een daartoe strek
kend voorstel in de Commissie voor Georganiseerd Overleg
aanhangig te maken."
De Raad moet dit dus eerst van oordeel zijn en daartoe
moet eerst de motie-Vallentgoed in behandeling zijn geweest.
Wanneer de Raad van oordeel zou zijn, dat de zaak in het
Georganiseerd Overleg moest worden gebracht en Burge
meester en Wethouders zouden zeggen: wij hebben lak aan
de motie, zou spreker het College ook een verwijt maken,
maar in de gegeven omstandigheden had het geen zin de zaak
eerst in het Georganiseerd Overleg ter sprake te brengen.
De motie van den heer Vallentgoed wordt verworpen met
19 tegen 11 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Romijn, Parmentier, Bergers,
Wilmer, Huurman, Heemskerk, Spendel, van Es, Meijnen,
Kuivenhoven, Manders, van Rosmalen, van Tol, Reimeringer,
Tepe, Goslinga, Bosman, van der Reijden en Wilbrink.
Vóór stemmenmevrouw Braggaarde Does, de heeren
Kooistra, Groeneveld, Verweij, van Eek, Vallentgoed, Koole,
Sijtsma, Baart, van Stralen en Schüller.
(De heer de Reede had tijdens deze stemming de vergadering
tijdelijk verlaten).
XYTIJ. Voorstel in zake de beëindiging van de ingebruik-
geving van grond aan het Plantsoen aan de Vereeniging
»Musis Sacrum", tevens praeadvies op de desbetreffende
motie van den heer Eikerbout.
(Zie Ing. St. No. 157.)
Hierbij komen tevens in behandeling het adres van de
Vereeniging »Musis Sacrum", het voorstel van den heer
Sijtsma en het verzoek van den heer Eikerbout.