MAANDAG 13 AUGUSTUS 1928. 151 hoofd. Naar aanleiding hiervan hoopt spreker, dat de Wet houder hem zal willen toezeggen, dat het woordje »zal" meer moet worden gelezen in de beteekenis van »kan", zoodat niet automatisch, wanneer er in twee klassen minder dan 42 leerlingen zijn, tot combinatie zal worden overgegaan, maar dat eerst alle omstandigheden zullen worden bezien. De heer Wilbrink merkt op, dat de heer Kooistra meende, als zou spreker uit benauwdheid hebben geïnterrumpeerd, toen de heer Sijtsma zijn opmerkingen maakte over het afbreken van het openbaar onderwijs, maar spreker meende tegenover die opmerkingen van den heer Sijtsma wel zoo vrijmoedig te mogen zijn om te interrumpeeren, en als de heer Sijtsma zoo uitpakt, zal spreker dat wel eens meer doen. De heer Bosman heeft gezegd, dat er in het Haagweg kwartier een school moet komen voor openbaar onderwijs, omdat anders de voorstanders van dit onderwijs ten achter zouden komen bij die van het bijzonder onderwijs. Het zou dan moeten worden een school voor voorbereidend onderwijs. Spreker wijst er echter op, dat er scholen voor voorbereidend onderwijs bestaan op de Boommarkt, op de Oude Vest en de Aalmarkt, dus op geen grooten afstand van het Haagweg- kwartier. Voor de kinderen van de voorstanders van het bijzonder voorbereidend onderwijs is de afstand van het uiterste einde van den Hoogen Rijndijk naar het Noordeinde veel grooter dan bij het openbaar onderwijs. Spreker gelooft dan ook, dat niemand het reeht heeft om te zeggen, dat het open baar onderwijs de nek wordt gebroken. Als er plaats is op de zooeven genoemde scholen, zal spreker er niet toe medewerken om een openbare school te stichten in het Haagwegkwartier alleen om aan de kinderen dien korten afstand te besparen. Dat is geen afbreken van het openbaar onderwijs, maar als men werkelijk openbaar onderwijs begeert, kan men wel een klein kwartier loopen. De heer Tepe zal zoo kort mogelijk de verschillende sprekers even beantwoorden. De heer Sijtsma is nog niet voldaan door het antwoord in zake de gelegenheid om de zaak behoorlijk te bestudeeren. Gebleken is echter, dat de heer Sijtsmi geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid, want hij heeft in de 8 dagen, dat de stukken ter visie ge legen hebben, deze blijkbaar niet voldoende bestudeerd, anders zou hij de gevolgen hebben overzien van zijn amendement. De eerste twee klassen van school A aan de Duivenbodestraat hebben samen 32 leerlingen, de volgende 38 en de daarop volgende 39; op de overige scholen is in het geheel geen sprake van combinatie, als men het getal 36 zou aannemen. De heer Sijtsma heeft gezegd, dat hij bereid zou zijn voor punt III te stemmen, n.l. om de definitieve beslissing over de school aan den Haagweg uit te stellen tot den tijd, dat de verbinding er is, wanneer toegezegd zou kunnen worden, dat in het voorjaar die verbinding er is. Aan een dergelijke belofte echter hangt spreker zich niet op, al is de mogelijk heid niet uitgesloten, dat in het voorjaar die verbinding in een vergevorderd stadium zal verkeeren. Als de heer Sijtsma een absolute toezegging wil hebben, moet hij maar tegen stemmen, want die kan spreker niet geven. Dan nog een enkel woord over het niet raadplegen van de verschillende organisaties, door den heer Verweij nogmaals aangeroerd. Spreker heeft daarover al zijn meening gezegd. De heer Verweij heeft niet de juiste vergelijking getroffen tusschen het raadplegen van de organisaties en het georga niseerd overleg. Het laatste is voor het geven van advies opzettelijk in het leven geroepen, in tegenstelling met de organisaties. Als advies-colleges voor het onderwijs zijn andere lichamen in het leven geroepen, zooals de plaatselijke school commissie en de commissie uit den Raad voor het onderwijs. Uit het geciteerde artikel van den heer Tjalsma zou men kunnen afleiden, dat men verwacht had, dat spreker zoo democratisch zou zijn aangelegd, dat hij er bij Burgemeester en Wethouders wel voor zou hebben gezorgd, dat de organisaties zouden worden geraadpleegd. Spreker staat misschien ten aanzien van de democratie eenigszins anders als de heer Verweij. Democratie is voor spreker geen dogma, maar een zaak, die dan dient gehanteerd te worden, als er werkelijk bijzonder nut door ontstaan kan. Ook een absolute regeerings- vorm zou bij spreker genade kunnen vinden, als hij de over tuiging had, dat de algemeene maatschappelijke toestanden in dien vorm beter dan in de democratie konden worden behartigd. Het is voor spreker dus de vraag: wat is in de gegeven omstandigheden practischer in het belang van de gemeenschap; en in het onderhavige geval heeft bij Burge meester en Wethouders niet de overtuiging bestaan, dat het advies inwinnen van de organisaties een groot nut zou kunnen stichten. Spreker is het eens met den heer Wilmer en zou het den heer Verweij niet kwalijk hebben genomen, wanneer deze was veranderd van zienswijze na de besprekingen in de Com missie van onderwijs. Spreker kan het eerbiedigen, wanneer men voor zijn overtuiging uitkomt en zegt: ik heb mij ver gist en ben een andere meening toegedaan, maar het is spreker tegengevallen, dat de heer Verweij het doet voorko men alsof hij niet veranderd is en alsof hij in de commissie niet voldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn standpunt te verdedigen. Er is inderdaad van 7 uur tot half 12 ver gaderd en de heer Verweij heeft als ieder ander volkomen gelegenheid gehad om te zeggen wat hij op het hart had en heeft dat ook gedaan voorzoover hij er toen kijk op had; want bij de behandeling van de dubbelklassen heeft hij nog gezegd: denk er om van hoeveel beteekenis het is, dat er een prima onderwijzer over wordt aangesteld. Spreker heeft toen geantwoord, dat Burgemeester en Wethouders dat ook beseften. Spreker had het nu ridderlijker van den heer Verweij gevonden, wanneer deze openlijk had gezegd: ik ben van meening ver anderd. Spreker heeft al duidelijk uiteengezet, dat Burgemeester en Wethouders deze voorstellen niet hebben gedaan, omdat zij voorstanders zouden zijn van het vormen van dubbelklassen, maar alleen, omdat, gelijk door ieder erkend wordt, bezui niging noodig is en omdat onder de gegevenomstandigheden het eenige middel daartoe was het vormen van dubbelklassen, tenzij men wenschte opheffing van de scholen ineens. De heer Bosman heeft betoogd, dat in het Haagwegkwartier in ieder geval een school moet komen, want, zoo zeide hij, al komt de verbinding tot stand, dan zullen de kinderen uit die buurt voor een deel gaan naar de Paul Krugerstraat, maar voor een ander deel zal een opleidingsschool gewenscht worden. Spreker meent, dat in den gedachtengang van den heer Bosman dan in ieder stadskwartier, waar nog geen twee scholen staan, een dergelijke school zou moeten worden ge sticht. Op de lijst van ouders uit het Haagwegkwartier is geteekend voor 68 leerlingen, die gaan op de gewone lagere openbare school voor eindonderwijs. Er is geteekend voor 39 kinderen, die thans gaan op opleidingsscholen. Daarvan zijn er 11 van de Boommarkt-, 17 van de Langebrug- en 11 van de leerschool. Wanneer men nu in het Haagwegkwartier zou stichten een opleidingsschool, dan doet men het voor die 39 kinderen, want de ouders van de 68, die nu reeds gaan op andere lagere openbare scholen voor eindonderwijs, die ten aanzien van het Haagwegkwartier minstens even moeilijk te bereiken zijn als de opleidingsscholen, hebben blijkbaar de bedoeling hun kinderen naar de eindonderwijs-scholen te zenden. Voor 39 kinderen zou men dus volgens den heer Bosman in het Haagwegkwartier een nieuwe school moeten bouwen, maar dat is toch niet aannemelijk. Bovendien is door het aannemen van het voorstel van Burgemeester en Wet houders de kwestie van de school in het Haagkwartier vol strekt nog niet van de baan. De heer Manders komt met een eenigszins zonderling en voor spreker onbegrijpelijk voorstel om de greDS niet te stellen op 42 of 36, maar van 38 tot 42. Wat de heer Manders daar mee bedoelt kan spreker niet begrijpen. De heer Manders vraagt, of hij even duidelijk mag maken, wat hij daarmee bedoelt. Wanneer er 42 leerlingen zijn in 2 klassen, dan komen ze onder 1 onderwijzer. Wanneer er nu een leerling bij komt, zoodat er 43 zijn, moeten er dan weer twee onderwijzers zijnP Dat zou niet het geval zijn, wanneer de grens werd gebracht op 3842. De heer Tepe: Dan zou die grens toch ook weer over schreden kunnen worden? De heer Manders zegt, dat men dan, wanneer er 38 leer lingen zijn, de klassen onder één onderwijzer zou kunnen samenvoegen, terwijl men weer zou kunnen splitsen, wanneer het aantal steeg tot boven 42. Men zou dan een speling van 4 leerlingen hebben. De heer Tepe zegt niet zoo gauw te kunnen overzien, welke financiëele gevolgen dat voorstel van den heer Manders zou hebben, maar hij gelooft niet, dat er veel goeds uit ge boren zou worden. Tenslotte heeft de heer Kooistra tusschen deze rustige betoogen een zeer pathetische rede gehouden. Spreker voelt er meer voor het debat te houden op het peil van de rustige overweging en meent zich te moeten spenen van dergelijke pathetische ontboezemingen. Spreker is nog een antwoord schuldig aan den heer Romijn, die twee dingen niet juist begrepen heeft. In de eerste plaats vroeg deze, of de combinatie zou beperkt blijven tot de school A van de Duivenbodestraat. De heer Romijn vraagt, of het de bedoeling is, dat de combinatie van klassen zoolang plaats vindt totdat de ophef fing van de scholen, die Burgemeester en Wethouders zich voorstellen, is bereikt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 19