MAANDAG 13 AUGUSTUS 1928. 147 wil niet zeggen, dat spreker er ook enthousiast over is, maar toont toch z.i. aan, dat er verschil van gevoelen is over de vraag of het stelsel nadeelen oplevert. Sommigen zeggen, dat er groote voordeelen aan verbonden zijn. In ieder geval zijn de nadeelen niet zoo groot, dat men het niet met een gerust geweten zou kunnen aanvaarden. Verder wil spreker zich opzettelijk niet over het stelsel uitlaten. Spreker wil alleen even terugkomen op een opmerking van den heer Bosman, die blijkbaar ook zeer gekant is tegen het invoeren van het tweeklassenstelsel, en daarvoor zelfs een afschrikwekkend voorbeeld heeft gegeven in de klasse, die hij zelf indertijd heeft bezocht. Spreker zou daartegenover uit eigen ervaring een zeer opwekkend voorbeeld kunnen geven vroeger waren de lokalen heel wat minder hygiënisch ingericht dan tegenwoordig en spreker heeft in zoo'n minder goed ingericht lokaal eveneens in een gecombineerde klas gezeten, waar echter, al heeft hij wel eens in den hoek moeten staan, van wanorde toch geen sprake was. De heer Bosman echter ziet met groote angstvalligheid dat combineeren van klassen en heeft in overweging gegeven om dat te vermijden door de dubbele aanmelding voor de scholen in een jaar af te schaf fen. Spreker heeft dat ook al eenige malen onder oogen gezien, maar gelooft, dat men daarmee aan de ouders der Leidsche leerlingen van de lagere scholen geen dienst zou bewijzen. Juist de ouders stellen de dubbele aanmelding zeer op prijs. Een wijziging van de verordening op dat punt die noodig zou zijn acht spreker vooralsnog niet in het belang van het openbaar onderwijs. Bovendien zou zulk een maatregel op het oogenblik volstrekt geen effect kunnen sorteeren. Het is niet mogelijk om plotseling met één greep alle September- of alle Maartscholen op te heffen. Dat zou langs den geleidelijken weg moeten gaan, en daaraan zijn wij thans ook bezig. Intusschen wil spreker gaarne toezeggen, dat Burgemeester en Wethouders ernstig de mogelijkheid onder oogen zullen zien of men kan geraken tot afschaffing van de Maart- of Septemberscholen, zoodat slechts eenmaal per jaar gelegenheid bestaat voor aanmelding. Behalve dan dezen ietwat sterkeren tegenstand van den heer Bosman heeft spreker eigenlijk uit den Raad geen stem gehoord tegen het vormen van dubbelldassen; in dit verband wel te verstaan, waar wij staan voor de vraag, hoe de bezui niging kan worden bereikt: door opheffing in eens, dan wel door geleidelijke opheffing met dubbelklassen. Er zijn echter eenige heeren geweest, die misschien weten ze het zelf niet, hetgeen spreker hoopt met de eene hand hebben teruggenomen wat ze met de andere hebben gegeven. Er is gezegd wij zijn geen voorstanders van het vormen van dubbelklassen, maar zien in, dat wij, willen wij iets bereiken voor bezuiniging, er toe zullen moeten overgaan; maar diezelfde leden gaan nu amendementen indienen, die tengevolge zouden hebben, dat er van bezuiniging geen sprake zou kunnen zijn. Spreker heeft dan liever, dat men zegt wij willen geen dubbelklassen, geen geleidelijke opheffing en geen bezuiniging. Spreker acht de amendementen van de heeren Verweij en Sijtsma absoluut onaannemelijk voor het College. De heer Sijtsma heeft het niet kunnen berekenen, omdat hij door de late indiening de stukken niet heeft kunnen door werken, maar ziet niet in, dat een maximum van 36 zoo'n groot verschil zou geven. De heer Tepe merkt op, dat er dan maar één combinatie mogelijk zou zijn en men dus maar één boventalligen onder wijzer zou kwijtraken, terwijl het bij het voorstel om 7 of 8 boventallige leerkrachten gaat. Er zijn nog geen absoluut zekere cijfers, want de aangifte druppelt nog wat na; maar met groote waarschijnlijkheid kan toch wel door het voorstel van Burgemeester en Wethouders een dergelijke bezuiniging bereikt worden. De heer Verweij wil voorts samenvoeging van klassen alleen dan toestaan, wanneer er meer dan één boventallige onder wijzer aan de school is. Met den heer Wilmer begrijpt ook spreker daar de bedoeling niet van. Het systeem wordt er niet beter of slechter door. Spreker zou er alleen een reden voor zien, wanneer men zeide: wij willen zoo weinig mogelijk beperking, maar dan wil men ook zoo weinig mogelijk bezui niging. Spreker acht dan ook dit amendement onaannemelijk. Het is best mogelijk, maar spreker kan dat niet zoo gauw berekenen, dat in de practijk de samenvoeging van klassen nagenoeg uitsluitend zou plaats hebben in die scholen, waal meer dan één boventallige onderwijzer is, maar het lijkt spreker ongemotiveerd, dat de Raad Burgemeester en Wet houders zou gaan binden aan een bepaald getal boventallige onderwijzers. Spreker moet het dus ontraden, omdat zou kun nen blijken, dat de bezuiniging alsdan zeer gering is. De heer Sijtsma heeft verder nog een wijziging ingediend, als onderdeel van zijn amendement, luidende, dat deklassen- combinatie alleen zou mogen plaats hebben bij opeenvolgende klassen. Spreker ziet het groote nut van dat amendement niet in en hij is er ook niet zoo bang voor. Een der leden heeft gezegd, dat men wel volslagen krankzinnig moest zijn om een eerste en een zesde klasse te combineeren. Spreker gelooft ook niet, dat het tegenwoordige College daartoe in staat zou zijn, maar iets anders is dit, dat de mogelijkheid bestaat, dat b.v. een kleine 4de en 6de klasse te combineeren zouden zijn, of een 3de en 5de klasse. Waarom zou dat niet kunnen, wanneer daarin b.v. 15 en 10 leerlingen zouden zitten Misschien kan de heer Meijnen spreker thans een hart onder den riem steken; misschien ook niet en dan zal spreker zich ook daarover niet bezwaard gevoelen, maar wel kan hij de verzekering geven, dat het niet de bedoeling is om tot een dergelijke combinatie over te gaan in gevallen, waar het niet strikt noodzakelijk of wenschelijk zou zijn. Over de aanneming van dat deel van het amendement zal spreker zich niet erg ongelukkig voelen, maar de beperking tof 36 leerlingen moet hij beslist ontraden, want dan komt er van de heele bezuini ging niets terecht. Dat aangaande punt II van het voorstel. Thans punt III, de vraag, of in het Haagwegkwartier een nieuwe school moet worden gebouwd. Het is misschien het eenvoudigste, wanneer spreker even uiteenzet de historische wording van het voor stel, zooals het hier ligt. Zooals bekend kan zijn, luidde het oorspronkelijke voorstel van Burgemeester en Wethouders om in het Haagwegkwartier een nieuwe school te stichten, maar daaraan hebben Burgemeester en Wethouders verbonden wel geen voorstel, maar de mededeeling, dat zij het wenschelijk achtten om een verbinding tot stand te brengen over den Rijn van Haagweg- naar Morschwegkwartier, niet uitsluitend of voornamelijk uit een oogpunt van onderwijsbelang, maar ook uit een oogpunt van algemeen verkeersbelang. Dat echter die verbinding ook voor het onderwijs van beteekenis zal zijn, is wel duidelijk, wanneer men het volgende bedenkt: Op het oogenblik wordt aangevraagd een openbare school in het Haagwegkwartier voornamelijk op dezen grond, dat de scholen in de Paul Krugerstraat, die niet voldoende bevolkt zijn, moeilijk te bereiken zijn voor leerlingen uit het Haagweg kwartier. Dat bezwaar zou door een betere verbinding vervallen. Zooals de toestand thans is hebben wij aan beide zijden van den Rijn een betrekkelijk geïsoleerd stadsdeel, dat ook ten aanzien van het onderwijs elk als een afzonderlijk geheel moet bekeken worden. Alle onderwijsvraagstukken, zoowel van het openbaar als van het bijzonder onderwijs worden bekeken van het belangen- standpunt van de Morschvvegbewoners en van het belangen- standpunt van de Haagwegbewoners. Dat zou waarschijnlijk in de toekomst ten gevolge hebben, dat in beide kwartieren de noodzakelijkheid bleek, om er betrekkelijk kleine openbare zoowel als bijzondere scholen te stichten. Terwijl, wanneer daar een behoorlijke verbinding tot stand gebracht wordt tusschen beide oevers, men die beide stadsgedeelten kan be schouwen als één geheel en dus ook de onderwijsvraagstukken, die zich daar voordoen, in hetzelfde licht kan bekijken met het gevolg, dat men zou kunnen volstaan met het vormen van één grootere school op een van de beide oevers van den Rijn. Op grond van deze overweging hadden Burgemeester en Wethouders al in hun eerste plan direct te kennen gegeven, dat zij, ondanks hun voorstel om in het Haagwegkwartier een openbare school te bouwen, toch het tot stand komen van een verbinding tusschen de beide oevers in hooge mate wenschelijk vonden. Het gevolg daarvan zou zijn, immers deze besprekingen hebben plaats, omdat er openbare schoolruimte te veel is, dat een van de beide scholen aan de Paul Krugerstraat zou moeten worden ontruimd. De Commissie van het Onderwijs heeft naar aanleiding van dit voorstel gezegd: wanneer Burgemeester en Wethouders van plan zijn om in zeer korten tijd te komen met voorstellen tot verbinding van de beide oevers, zoodat straks de kinderen van het Haagwegkwartier zich gemakkelijk kunnen begeven naar de Paul Kruger straatscholen, zou het een dwaasheid zijn reeds nu een beslissing te nemen op de aanvrage van de bewoners van het Haagwegkwartier. Wacht dus nog even, mits, wat door spreker is toegezegd, groote haast wordt gemaakt met het tot stand komen van die verbinding. Voor deze logica van de Commissie zijn Burgemeester en Wethouders gezwicht. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is dus geen voorstel om afwijzend te beschikken op het verzoek van de Haagwegbewoners, maar om af te wachten wat het gevolg zal zijn ten aanzien van het onderwijs voor de beide stads kwartieren, wanneer er een behoorlijke verbinding zal zijn tot stand gekomen. De quaestie van het stichten van de gevraagde school is dus door aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wethouders geenszins van de baan.-Spreker gelooft niet, dat het maken van die verbinding langer zal duren dan het stichten van een nieuwe openbare school. Wanneer die verbinding er eenmaal is, is voor de naaste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 15