MAANDAG 13 AUGUSTUS 1928.
145
1°. een voorstel, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor, in de omgeving van den
Haagweg een openbare lagere school te stichten",
en 2°. een amendement, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor, conclusie II van Ingekomen
Stuk No. 153 als volgt te lezen:
te bepalen, dat in die gevallen, waarin twee op elkaar
volgende klassen van een school voor gewoon lager onderwijs
te zamen niet meer dan 36 leerlingen tellen, het onderwijs
in die twee klassen zal worden opgedragen aan één leerkracht,
echter met dien verstande, dat deze bepaling eerst zal worden
toegepast, als aan een bovengenoemde school meer dan één
boventallige leerkracht werkzaam is".
De heer Wilmer is verheugd, dat de heer Verweij heeft
verklaard, dat deze voorstellen in de Raadscommissie voor
het onderwijs met algemeene stemmen zijn aangenomen,
zoodat ook de vertegenwoordiger van het openbaar onderwijs
de voorstellen blijkbaar nog niet zoo slecht heeft gevonden,
als ze nu van sommige zijden worden voorgesteld. Ook de
heer Verweij heelt zich met de voorstellen kunnen vereenigen,
al beantwoorden zij niet aan zijn ideaal. Het ideale kan men
echter nooit verkrijgen; men moet altijd vragen, wat onder
de gegeven omstandigheden mogelijk is.
Op sommige punten is de heer Verweij echter veranderd,
hetgeen spreker hem niet kwalijk neemt; ieder Raadslid is
vrij om, wanneer hij in de commissie een zekere houding
heeft aangenomen, die houding later te wijzigen, als hij
tot een andere overtuiging wordt gebracht. Dat kan zelfs
plicht zijn. Wel mag men echter aannemen, dat een Raadslid
niet van houding gaat veranderen dan door ernstige beweeg
redenen. Nu is de heer Verweij op drie punten van zijn
oorspronkelijke meening afgeweken.
Ten eerste wil hij de combinatie van klassen alleen daar
doen plaats vinden, waar meer dan één boventallige leerkracht
is. De heer Verweij heeft met geen enkel woord aangetoond,
waarom die restrictie moet worden gemaakt. Men moet al
dan niet tot combineeren van klassen overgaan, maar waarom
men het wel moet doen, wanneer er meer dan een boven
tallige leerkracht is, en niet, wanneer er niet meer dan een
is, ziet spreker niet in en z. i. had de heer Verweij daarvoor
argumenten moeten aanvoeren.
Spreker constateert verder, dat de heer Verweij veranderd
is van meening ten aanzien van het aantal leerlingen wat in
zoo'n gecombineerde klas zou mogen zijn. Spreker kan zich
indenken, dat de heer Verweij op dit punt van meening ver
anderd is; dat hij een onderwijskracht heeft ontmoet, die
hem heeft gezegd, dat een combinatie van 42 leerlingen
onmogelijk kan. Maar spreker meent, dat de heer Verweij
dan een autoriteit op onderwijsgebied had moeten noemen,
waarom hij van 42 is gekomen op 36.
Het meest bevreemdt echter spreker een derde wijziging
in het standpunt van den heer Verweij, n.l. ten aanzien van
de school aan den Haagweg. Spreker herinnert het zich niet
meer, maar neemt gaarne van den heer Verweij aan, dat op
diens voorstel in de commissie een compromis is gesloten.
Spreker wil den heer Verweij de volle vrijheid geven om
zijn standpunt, in de commissie ingenomen, thans niet meer
te handhaven, mits deze daarvoor voldoende argumenten
had aangevoerd. Spreker gelooft ook niet, dat de heer Verweij
daarvoor argumenten zal kunnen aanvoeren. Het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zegt niet, dat er geen
school aan den Haagweg zal komen; er wordt nog gewacht
met een besluit te nemen totdat de verbindingsweg gereed
zal zijn gekomen. Spreker meent, dat niemand daar bezwaar
tegen kan hebben, omdat men niet weet hoe de toestand zal
worden. Blijkens de stukken hebben Burgemeester en Wet
houders toegezegd den grootst mogelijken spoed te zullen
betrachten met het maken van die verbinding. Het wachten
zal dus een quaestie zijn van betrekkelijk korten tijd.
Spreker constateert, dat de heer Verweij op drie punten
van meening is veranderd. Men heeft spreker er wel eens
een verwijt van gemaakt, dat hij in een bepaalde raads
commissie een standpunt had ingenomen en daarna ook van
meening is veranderd, maar spreker stelt voorop, dat hij
het den heer Verweij volstrekt niet kwalijk neemt. Spreker
meent het te moeten prijzen, wanneer iemand, als hij tot
andere overtuiging is gebracht, durft te erkennen, dat hij het
eerst verkeerd heeft ingezien, maar dan moet men daarvoor
argumenten aanvoeren. Dit heeft de heer Verweij niet
gedaan.
De Voorzitter schorst de vergadering tot des avonds
8V4 uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te 874 uur.
Ook thans zijn de heeren Splinter en Eikerbout afwezig.
Voortgezet wordt de behandeling van punt 19 der agenda.
De heer Reimeringer heeft het woord gevraagd, hoewel
het geen gewoonte is, dat een Wethouder het woord vraagt
over een zaak, die zijn ambtgenoot aangaat, maar aangaande
deze zaak heeft spreker zijn stem voorbehouden en op een
punt zelfs zijn stern er tegen verheven. Daarom zou hij gaarne
een enkel woord in het midden brengen. De oorsprong van
dit voorstel zijn de geldelijke bijdragen, die voor Leiden zeer
drukkend zijn, voor de boventallige onderwijzers, waarom de
Wethouder nagegaan heeft, op welke wijze die lasten ver
laagd kunnen worden.
Het verminderd bezoek van de openbare scholen heelt hem
loen aanleiding gegeven tot het indienen van dit ontwerp.
Spreker zal niet treden in een bespiegeling van openbaar en
bijzonder onderwijs. Uit de discussie van hedenmiddag hebben
zij, die het openbaar onderwijs een goed hart toedragen, wel
wat kunnen leeren. Wanneer op de school aan het Noordeinde
een groot aantal kinderen gaat, wier ouders tot een andere
richting béhooren, dan is dat toe te schrijven aan het voor
treffelijk onderwijs, dat daar gegeven wordt, en dat kan niet
anders dan een prikkel zijn voor het openbaar onderwijs om
te zorgen, dat het ook op de openbare scholen zoo goed is als
daar. Dien ouders treft geen verwijt. Anders is het gesteld met
een adres, dat den Raad bereikt heeft, waaruit blijkt, dat de
ouders uit onnadenkendheid of lauwheid hun kinderen naar
andere scholen zenden. Het is de plicht van hen, die zich
voor het openbaar onderwijs interesseeren, die ouders er op
te wijzen, dat zij zoo het openbaar onderwijs benadeelen.
Spreker wil zijn collega gaarne hulde brengen, dat hij deze
zaak zoo objectief en onpartijdig heeft behandeld. Tegen een
opheffing der scholen in eens, zooals geadviseerd is, zou
spreker zich ten sterkste willen verzetten. Men heeft de
voorkeur gegeven aan een geleidelijke opheffing, omdat spoedig
de toestand weer veranderen kan. Een ding heeft bij spreker
een groot punt van overweging uitgemaakt en dat moet bij
hem het zwaarst wegen op het oogenblik, n.l.: het geld, dat
het de gemeente kost of de belangen van het onderwijs.
Het onderwijsbelang weegt bij spreker zeer zwaar. Vroeger
was Leiden bekend om het uitstekend onderwijs, zoodat
vele menschen van buiten er zich vestigden met het oog op
hun kinderen. In dit voorstel nu ziet spreker het gevaar,
dat de belangen van het onderwijs in de waagschaal worden
gesteld. Het grootste bezwaar heeft spreker tegen de combi
natie van klassen.
Bij de vele wettelijke bepalingen in zake het onderwijs,
waarvan spreker niet zoo heel goed op de hoogte is, heeft
het hem toch pijnlijk aangedaan, dat men met het onderwijs
een soort rekensommetje is gaan opzetten: zooveel kinderen
per onderwijzer. Spreker betwijfelt, of daarmede het belang
van het onderwijs gediend is.
Spreker had al dadelijk bezwaar tegen het combineeren
van klassen en al zijn zijn bezwaren gedeeltelijk ontzenuwd,
geheel verdwenen zijn ze geenszins. Zooals altijd heeft de
heer Meynen op voortreffelijke wijze uiteengezet, dat het wel
mogelijk is, maar hij heeft zeer voorzichtig gesproken van
kleine klassen.
Al heeft spreker bezwaren, hij weifelt toch of hij zijn stern
zal moeten verheffen tegen het voorstel. Er is een commissie
van advies, welke z. i. vertrouwen verdient, die eenparig
heeft geadviseerd het voorstel aan te nemen. Spreker wil zich
daarbij neerleggen, maar vertrouwt, dat de Wethouder van
Onderwijs, wanneer er maar een kleine aanwijzing zou zijn,
dat het onderwijs achteruit zou gaan, zal zeggen: het gaat
niet, wij moeten weer voor elke klasse een onderwijzer heb
ben, anders komt het goede onderwijs in gevaar. Spreker zal
zich dus, al is het met een bloedend hart, bij het voorstel
neerleggen.
De heer Tepe is eenigszins onaangenaam getroffen, evenals
de heer van Es, door de uitdrukking, die de nestor van den
Raad, de heer Sijtsma, in den aanvang van zijn betoog heeft
gebezigd, toen hij gesproken heeft over het »nekken" van
het openbaar onderwijs. De heer Sijtsma zeide niet door
wien, maar hij kan bezwaarlijk iemand anders bedoeld hebben
dan de voorstanders van het bijzonder onderwijs.
Hij heeft verder gesproken over het uitstrijden van een
strijd. Spreker dacht, dat die strijd allang gestreden was en
dat er van het nekken van het eene onderwijs door het andere
geen sprake meer kon zijn en ook niet meer behoorde te
zijn. Spreker geeft echter gaarne toe, dat het menschelijk is,
om zelfs wanneer de vrede geteekend is toch nog over ver
schillende casus belli na te pleiten. Poinearé heeft bij een
prijsuitreiking op een school te Sampigny het volgende gezegd;