142 MAANDAG 13 AUGUSTUS 1928. zer heeft spreker verteld, dat op zekeren dag op zijn school in een klas twee leerlingen ontbraken en toen hij den volgenden dag vroeg, waar ze geweest waren, was het antwoord: wij zijn met vader en moeder naar de 1-Meibetooging geweest. Een andere onderwijzer zeide tot spreker, dat dat absoluut niet zoo absurd was en dat eens aan een christelijke school vijf kinderen in eene klasse waren weggebleven om dezelfde reden. Daaruit blijkt, dat men blijkbaar zelfs in sociaal-democra- tischen kring gedachteloos zijn kinderen stuurt naar de school, die dicht in de buurt is. Nu worden deze menschen opge schrikt. Spreker acht het volkomen correct en gerechtvaar digd, dat van de zijde van het bijzonder onderwijs propaganda wordt gemaakt voor hun school en heeft zelden of nooit opgemerkt, dat op ongeoorloofde manier pressie werd uitge oefend, maar als nu ook eens voor het openbaar onderwijs propaganda wordt gemaakt en de lauwheid verdwijnt, zal dit ook resultaat hebben en zal over een paar jaar het aantal leerlingen voor het openbaar onderwijs zijn toegenomen. Op dien grond vraagt spreker ook de stichting van een openbare school aan den Haagweg. Uit de aanvrage daarvan door talrijke ouders blijkt de behoefte. Er wordt gezegd, dat men wil wachten op den verbindings weg tusschen Haagweg en Morschweg. Tot hoe lang? Het zou wat anders zijn, als Burgemeester en Wethouders konden verzekeren, dat deze brug er binnen een half jaar zou zijn, maar spreker ziet die mogelijkheid niet. Spreker twijfelt er niet aan, of de voorstanders van het bijzonder onderwijs zullen ook aan het openbaar onderwijs een behoorlijke kans willen geven, na een korte inzinking tengevolge uit sleur voortgekomen nalatigheid. Na de onder- wijspacificatie moet de strijd eerlijk worden uitgestreden niet de meerderheid van den Raad, maar de cijfers moeten beslissen en spreker wil dan ook een beroep doen op de rechterzijde van den Raad om met de linkerzijde mede te gaan tot stichting van een school aan den Haagweg. De heer Meijnen heeft het woord gevraagd om aan te geven, waarom hij de voorstellen van Burgemeester en Wet houders prefereert boven hetgeen er tegenover geplaatst is. Spreker voelt daartoe te meer aanleiding, nu in een adres van de plaatselijke afdeeling van Volksonderwijs en in een ingezonden stuk in het Leidsch Dagblad van den afdeelings- voorzitter van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, nogal critiek is uitgeoefend. Volksonderwijs raadt aan de eerste drie voorstellen te verwerpen, als zijnde in strijd met de beginselen, die aan de bevrediging ten grondslag liggen. Nu bedoelt die bevrediging financiëele gelijkstelling van het openbaar met het bijzonder onderwijs voor de publieke kassen, dus de kas van het Rijk en de kas der gemeente. De gelijk stelling bemoeit zich niet met de interne regeling van een school, hoe gewichtig die ook is met het oog op den bloei van die schoolzij bemoeit zich niet met de vraag of een gemeentebestuur 22, 23 of 24 scholen inricht; ook niet met de vraag of aan één leerkracht één of meer klassen zullen worden toevertrouwd. En over die dingen loopt juist het voorstel van het College; maar deze dingen liggen buiten het kader van de pacificatie. Hoe kan Volksonderwijs dan zeggen, dat de voorstellen in strijd zijn met de beginselen van de bevrediging? Beide stukken het adres van Volksonderwijs en het ingezonden stuk van den voorzitter van den Bond treden in beschouwingen over het verloop van het aantal leerlingen der openbare school. Volksonderwijs acht dat een verschijnsel van tijdelijken aard en de voorzitter van den Bond troost zijn verontruste lezers met de mededeeling, dat de ouders van bijna de helft van de Leidsche schoolkinderen nog vol ver trouwen hebben in de openbare school. De verhouding, zegt hij, was in 1927: op de openbare school 4915 tegen op de bijzondere school 5487 leerlingen. Spreker prijst het in Burge meester en Wethouders, dat zij zich in dezen niet hebben laten leiden door appreciaties en beschouwingen op dit gebied, maar zich nuchter hebben aangesloten bij den feitelijken toe stand, die in de cijfers van eenige achtereenvolgende jaren zijn uitdrukking vindt. Die cijfers zeggen, dat 5 jaar geleden op de openbare school 5400 en op de bijzondere 5061 leerlingen waren, terwijl thans die cijfers zijn resp. 4766 en 5492. Voor het openbaar onderwijs is dus het aantal teruggeloopen met 634, voor het bijzonder gestegen met 431. Er is dus een verplaatsing van rond 100Ö leerlingen. Daarmede eenigermate verband houdend, waren de uitgaven voor boventallige onder wijzers in 1925 voor het openbaar onderwijs ƒ38.150.voor 't bijzondere ƒ24.168.samen ruim ƒ62.000.In 1928 zijn die cijfers resp. 94.789 en 50.000.samen ruim 144.000. In 3 jaar dus ruim ƒ80.000.meer. Spreker acht het in Burgemeester en Wethouders te loven, dat zij, met deze cijfers voor oogen, maatregelen beraamd hebben, die, door inkrimping van het aantal boventallige onderwijzers, kunnen leiden tot beperking van deze enorm gestegen uitgaven. Ook juicht spreker toe, dat Burgemeester en Wethouders bij de keuze dier maatregelen niet den weg hebben gevolgd, dien de Plaatselijke Schoolcommissie aan raadde, n.l. opheffing in eens, maar den veel voorzichtiger weg van geleidelijke opheffing door middel van combinatie van te kleine klassen. Opheffing ineens en wel tegen 1 September a.s., wordt door de Plaatselijke Schoolcommissie aanbevolen, als leidende tot grooter en sneller werkende besparing. Spreker meent echter, dat de cijfers van de Plaatselijke Schoolcommissie niet vast staan en dat ook die grooter en sneller werkende bezuiniging wel eens de wijsheid zou kunnen bedriegen, doordat scholen werden opgeheven, die blijken zouden nog noodig te zijn. Bovendien zou het de vraag zijn, of op een dergelijk besluit, op 13 Augustus door den Raad genomen, vóór 1 September de goedkeuring zou zijn verkregen van Gedeputeerde Staten. Geleidelijke ophelfing door combinatie van zeer kleine klassen, heeft dit voor, dat men rustig den gang van zaken op de betrokken scholen kan nagaan en zich daarbij kan aanpassen. In opheffing ineens van school A aan de Duiven- bodestraat ziet spreker groote, misschien zelfs onoverkome lijke moeilijkheden met het oog op de overplaatsing ineens van alle leerlingen naar elders. De opheffing ineens van school B aan de Vrouwenkerksteeg, ook door de Plaatselijke Schoolcommissie aanbevolen, zou spreker absoluut willen ontraden. Voor de eerste klasse zijn er in September nog 30 leerlingen en de geheele school telde op 1 April nog 150 leerlingen. Bij ophelfing zouden deze kinderen of naar de Paul Krugerstraat of naar het Schuttersveld moeten gaan, in beide gevallen over zeer drukke verkeerswegenwant ofschoon vele leerlingen van de school aan de Vrouwenkerksteeg zeker dichter bij de Haven en den Zuidsingel wonen, bieden de daar aanwezige scholen geen plaats. Spreker wijst er in dit verband ook op, dat eenige jaren geleden in de Van der Werfïstraat een school met 12 lokalen buiten dienst is gesteld, om niet te spreken van de eveneens gesloten school aan de Mare, vervangen door die aan het Schuttersveld. Beide scholen in de Vrouwenkerksteeg zijn onmisbaar. Het denkbeeld van den voorzitter van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers om de klassen van de Heeren- straatschool te verwisselen met die aan de Duivenbodestraat- school als hij beide scholen aldaar bedoelt, acht spreker- het heelemaal onmogelijk zou spreker stellig niet willen aanbevelen. Ten eerste zou spreker het niet edelmoedig vinden om alle lokalen van de Heerenstraatschool, dus ook de zeer ongeschikte, te bestemmen voor leerlingen van de derde- klasschool aan de Duivenbodestraat en ten tweede wordt bierdoor het hoofddoel: inkrimping van uitgaven door beper king van het aantal boventallige onderwijzers, uitgeschakeld. Alles zou precies blijven, zooals het was. Tegen samenvoeging onder één leerkracht van zeer kleine klassen, zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, ziet spreker geen overwegend bezwaar. Spreker is het eens met die leden van de Plaatselijke Schoolcommissie, welke oordeelen, dat er ook met gecombineerde kleine klassen goede resultaten te bereiken zijn. Minderwaardig in de oogen van hen, die voor hun kinderen goed onderwijs begeeren, zooals wij in het adres van Volks onderwijs kunnen lezen, behoeft het in het geheel niet te zijn. Nog zeer onlangs trof spreker bij een inspectie-onderzoek, niet in een plaats met zeer weinig inwoners, als in het adres van Volksonderwijs bedoeld, maar in twee gunstig bekende, goed functionneerende christelijke scholen in den Haag, tot tweemaal toe zulk een combinatie aan. In die klassen was het onderwijs op flink, het lezen in het tweede leerjaar zelfs op benijdenswaardig hoog peil. Het is spreker niet bekend, of men in Leiden bij het openbaar onderwijs vroeger met gecombineerde klassen gewerkt heeft. Zoo niet, dan zou het daar een novum zijn en de Plaatselijke Schoolcommissie heeft tegen een novum groote bezwarenspreker meent, dat men toch in onzen tijd, waarin zoo heel veel dingen nieuw zijn, geen bezwaar tegen een maatregel behoeft te hebben, alleen omdat hij nieuw is. Bij 2 christelijke scholen te Leiden is spreker duidelijk gebleken, dat de onderwijzers, aan wie twee klassen zijn opgedragen, niet behoeven te arbeiden onder het neerdrukkend gevoel van den voor oogen zijnden spoedigen dood van de school, maar dat het ook mogelijk is, te werken onder de bezielende hoop op krachtig opbloeiend leven. Het zijn de twee scholen achter den Zijlsingel, die in 1923 werden geopend met respectievelijk ruim 70 en ruim 80 leerlingen en ieder 3 leerkrachten, zoodat elk onderwijzer 2 of 3 klassen voor zijn rekening had. Desondanks zijn die scholen thans uitgegroeid tot scholen met 216 en 220 leer lingen, terwijl het aantal leerkrachten is verdubbeld. Zeer waar acht spreker, wat door andere leden der Plaatse lijke Schoolcommissie is gezegd, n.l. dat de goede geest in een klas niet afhankelijk is van het aantal leerlingen. Elke afdeeling, gecombineerd of niet, is tenslotte weer een geheel. De voorzitter van den Bond acht het noodig en de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 10