82
N°. 157. Leiden, 6 Augustus 1928.
Met den heer Eikerbout, den voorsteller van de hieronder
afgedrukte, om praeadvies in onze handen gestelde motie,
is ons College van oordeel, dat als gevolg van den vervallen
staat, waarin bij voortduring de gebouwen en het terrein
van de Sociëteit „Musis Sacrum" verkeeren, de toestand ter
plaatse een zeer onooglijk aanzien heeft en dat maatregelen
dienen te worden beraamd, om dien ongewenschten toestand
afdoende te verbeteren.
Zooals U bekend zal zijn, is de vereeniging slechts eige
naresse van de gebouwen en heeft zij den aan de gemeente
in eigendom toebehoorenden ondergrond met het omliggend
terrein van haar krachtens raadsbesluiten van 28 Juli 1870,
24 Augustus 1871 en 25 Februari 1878 tegen betaling van
eene geringe jaarlijksche recognitie ten gebruike ontvangen.
Gelijk voorts uit het ter visie liggende rapport van de
Commissie van Fabricage en verdere stukken blijkt bezit
de vereeniging den grond thans nog slechts louter bij gedoo-
gen, zoodat de gemeente bevoegd is, om ieder oogenblik
aan dat bezit een einde te maken en in dat opzicht mits
dien niet in de te nemen maatregelen kan worden belemmerd.
Een behoorlijke verbetering in deze omgeving nu is o. i.
slechts te verkrijgen door het gebruik van den gemeentegrond
te beëindigen en het terrein na verwijdering van de
gebouwen aan het Plantsoen toe te voegen.
Het bestuur der vereeniging, met de noodzakelijkheid van
een oplossing in deze richting in kennis gesteld, gaf den
wensch te kennen een gedeelte van den in gebruik zijnden
grond nog gedurende een nader overeen te komen tijdvak
te harer beschikking te laten voor een nieuw sociëteitsgebouw.
Dit verzoek is o. i. echter niet voor inwilliging vatbaar,
daar, wil men den toestand inderdaad afdoende verbeteren
en voor den verderen plantsoenaanleg ter plaatse een wer
kelijk goed geheel verkrijgen, over het terrein in zijn geheel
moet worden beschikt. Wel bestaat er geen bezwaar tegen,
aan de vereeniging een behoorlijken termijn te geven voor
het treffen en uitvoeren van de maatregelen, die vóórhaar
uit de beëindiging van het gebruik van den grond zullen
voortvloeien. Wij verklaarden ons dan ook bereid onze
medewerking te verleenen, dat de vereeniging voor de
regeling van hare zaken nog gedurende een bekwamen tijd
tijd, nl. tot 1 October 1929, in het genot van den grond
wordt gelaten. Deze datum moet echter, in verband met het
dezerzijds opgevatte plan tot verandering van den toestand
ter plaatse, als een uiterste termijn worden beschouwd, die
derhalve niet voor verlenging vatbaar is
Onder mededeeling, dat ons College bij aanneming van
dit voorstel, voornemens is nader een crediet aan te vragen
voor de kosten van den plantsoenaanleg, enz., geven wij
Owe Vergadering thans in overweging:
a. ons College te machtigen, om de ingebruikgeving aan
de vereeniging „Musis Sacrum" van den grond aan het
Plantsoen, waarop het sociëteitsgebouw c. a. dier vereeniging
staat en van al het omliggende terrein uiterlijk tegen 1
October 1929 te beëindigen en om te dezer zake het verder
noodige te verrichten, een en ander teneinde genoemden
grond met omliggend terrein aan het Plantsoen toe te
voegen
b. de motie van den heer Eikerbout hiermede als afge
daan te beschouwen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
De Eaad noodigt B. en Ws. uit, zich met het bestuur
van Musis Sacrum in verbinding te stellen, ten einde met
hen te bespreken, de onhoudbare toestand van het terrein
in het Plantsoen, en ten spoedigste maatregelen te beramen
dat aan deze toestand een einde kome, en het stadsgedeelte
aldaar een beter aanzicht krijgt.
F. Elkerbout.
N°- 158. Leiden, 7 Augustus 1928.
Met verwijzing naar de in de Leeskamer ter inzage gelegde
brieven van de Directrice der Hoogere Burgerschool voor
Meisjes en van den Directeur der Hoogere Burgerschool met
vijfjarigen cursus, betreffende verlenging van de tijdelijke aan
stellingen van verschillende leerkrachten aan die inrichtingen
van onderwijs en naar de te dezer zake ingewonnen adviezen
van de Commissie van Toezicht op- en den Inspecteur van
het Middelbaar Onderwijs, geven wij Uwe Vergadering in
overweging
a. de tijdelijke aanstelling van den heer J. H. Wattez,
als leeraar in het rechtlijnig teekenen aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes, te verlengen voor den duur van
den cursus 1928/1929;
b. de tijdelijke aanstelling van Mej. Dr. S. Hofker, als
leerares in het Vederlandsch, van Mej. Dra, E. A. W. Broes
van Dort, als leerares in het Duitsch, van Mej. Dra. C. M.
de Haas, als leerares in het Duitsch, van Mej. W. H. Veder
hoed, als leerares in het Engelsch en van den heer Drs. J.
van Daalen, als leeraar in het Nederlandsch, aan de Hoogere
Burgerschool met vijfjarigen cursus, te verlengen voor den
duur van den cursus 1928/1929;
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.