MAANDAG 30 JULI 1928.
131
Men moet niet uit het oog verliezen, dat het. hier betrelt
de menschen, die volgens de verordening een kaart krijgen,
waardoor zij aanspraak krijgen op verpleging voor rekening
van de gemeente. Nu is het mooie van deze zaak, dat deze
menschen, hoewel zij weten, dat de verpleging hun niets be
hoeft te kosten, toch den drang in zich gevoelen om daarvoor
iets te betalen. Doet het geval zich voor, dat zij verpleegd
moeten worden, dan is het gevolg daarvan, dat de gemeente
per verpleegdag slechts 1.— behoeft te betalen, terwijl dit
anders zou zijn 1.90. 2.50 of 3.50. Het is dus een ver
zekering tegen ziekte, waarbij de gemeente te hulp komt
met een bijdrage van f 1.— per dag.
Het voorstel geldt voor een jaar. Na een jaar kan men dus
opnieuw onder de oogen zien. of de gemeente weer wil bij
dragen en of de reserves voldoende zijn. Op het oogenblik
is de zaak nog niet voldoende gestabiliseerd. Het aantal leden
is nog stijgende en de vraag is, hoever men wil gaan met de
vergoeding van kosten.
Verleden jaar is aangedrongen op maatregelen betreffende
de reserves. Een van de vereenigingen heeft op verzoek van
het Gemeentebestuur haar statuten veranderd, om te kunnen
voldoen aan den wensch van den Raad. De reserves zijn nu
belegd in N. W. S. en gedeponeerd bij den Ontvanger. Zij
liggen daar dus in natura.
Spreker zou den heer Wilmer, die voor vele dingen zoo
sociaal voelt, willen vragen dat schrikbeeld van die reserves
los te laten. De gemeente komt op voor de leden, voor wie
zij anders volgens de verordening moet betalen bij ziekte, en
waarvan zij nu, tegen betaling van ƒ1.wordt vrijgesteld.
De heer Wilmer acht het wel zeker, dat het voorstel zal
worden aangenomen, maar vindt het debat toch te interessant
om het al te doen besluiten.
De heer Romijn heeft er zijn verwondering over uitge
sproken, dat spreker dit subsidie niet vanzelf sprekend acht,
en hij noemde het geen subsidie, maar iets waarop de ver
eenigingen eigenlijk recht hadden. Deze vereenigingen verplegen
menschen, die anders door de gemeente zouden moeten wor
den verpleegd.
Volgens spreker gaat deze redeneering uit van het principe,
dat de gemeente alles moet doen en dat het iets zeer bijzon
ders is, als het particulier initiatief iets doet. Spreker heeft
zich zeer over deze beginseluitspraak verwonderd. Het feit,
dat de vereenigingen zieken laten verplegen, die, als de ver
eenigingen niet bestonden, door de gemeente zouden worden
verpleegd, wil spreker niet als iets bijzonder lofwaardigs
beschouwen. Het feit, dat de vereenigingen bestaan, vindt
spreker wel lofwaardig, maar die menschen nemen zij op in
haar financiëei belang, daar die menschen evenveel contributie
als allen, die tot 2000.verdienen, betalen. Waar de ge
meente echter voor die menschen subsidieert, zijn zij voor de
vereenigingen een voordeel.
Waar er is gesproken van oppervlakkig zien, gelooft spreker,
dat die oppervlakkigheid ditmaal niet aan zijn zijde is.
Wanneer heden tot subsidieering wordt besloten zullen
morgen de propagandisten uitgaan om te zeggen: treedt toe
tot onze vereeniging. Spreker geeft hun daar groot gelijk in,
maar niemand garandeert hen, dat de gemeente het volgend
jaar de subsidie weer zal verleenen.
Spreker wijst op de uitspraak van den heer Huurman van
het vorig jaar:
»In het voorstel staat uitdrukkelijk, dat een bijdrage wordt
verleend voor dit jaar, zoodat de Raad voor het volgend jaar
zijn volledige vrijheid behoudt."
Het bestuur is dus ieder jaar daarvan afhankelijk en heeft
dus ook geen grooter zekerheid.
Met het meer of minder sociaal gevoel heeft het al of niet
aanvaarden van het voorstel volgens spreker dan ook niets
te maken. Er zou aan niemand een cent nadeel zijn gedaan,
ook al zou de gemeente over het afgeloopen jaar niet hebben
gesubsidieerd.
Totnutoe subsidieert de gemeente alleen, opdat de vereeni
gingen sterk zullen staan in een tijd, wanneer mogelijk meer
uitgaven zullen moeten worden gedaan. Burgemeester en
Wethouders zullen in dit debat, hoopt spreker, zeker aanlei
ding vinden om te overwegen, of daarmede moet worden
voortgegaan.
De heer Groeneveld zal niet ingaan op alles, wat de heer
Wilmer heeft aangevoerd. Alleen wil hij tegenspreken, dat,
als de gemeente niet zou hebben gesubsidieerd, dit op den
gang van zaken geen invloed zou hebben gehad. Devereeni
gingen hebben in den loop der jaren de uitkeeringen ver
hoogd, het aantal dagen, waarover uitgekeerd wordt, vermeer
derd, er is bij gekomen vergoeding voor röntgenologisch
onderzoek en voor bestraling, voor vervoer van en naar het
ziekenhuis. Dat alles zouden de vereenigingen niet gedaan
hebben, als zij niet de zekerheid hadden gehad van het ge
meentesubsidie.
De heer Wilmer zegt, dat het reservekapitaal hooger is
dan de som van de gemeentesubsidies.
De heer Groeneveld weet dat wel, maar de vereenigingen
zijn nog niet aan het einde van haar verplichtingen en
bovendien, de reserves dalen snel in verhouding tot het
ledental.
De heer Wilbrink was aanvankelijk tegenstander van dit
subsidie, omdat ook de beter gesitueerden daarvan zouden
profiteeren. Dit is evenwel gebleken, niet het geval te zijn.
De beter gesitueerden, die zich bij de groote vereeniging hebben
aangesloten, hebben dat meestal gedaan om de zaak te steu
nen. Zij betalen ook een hooger tarief en het is uitgesloten,
dat zij van het gemeentelijk subsidie zouden profiteeren.
Moet men hier nu ieder jaar hetzelfde debat voeren over
deze zaak? Dat is niet raadzaam. Het zou dan ook aanbe
veling verdienen, het volgende jaar een meer definitieve be
slissing te nemen, al kan de gemeente zich niet voor goed
binden. Het is toch volkomen juist wat de heer Groeneveld
opmerkte, als de vereenigingen zekerheid hebben van het
subsidie, kunnen zij méér voor haar leden doen, en anders
moeten zij voorzichtig zijn bij het toekennen van rechten
aan de leden.
De heer Elkerbout vraagt, hoe groot het bedrag is, dat in
het afgeloopen jaar is uitgekeerd. Er wordt gesteld, dat het
volle subsidie is uitgekeerd, maar dat zal waarschijnlijk niet
het geval zijn. Men moet er rekening mede houden, dat elk
geval, waarvoor 1.betaald moet worden, aan de vereeni
gingen is toegekend.
Er is geen sprake van, dat het volle bedrag, dat op de
begrooting is uitgetrokken, aan de vereenigingen is uit
gekeerd.
De heer de Reede zegt, dat de heer Groeneveld aanmerking
heeft gemaakt op hetgeen spreker heeft gezegd over de reserve
berekening en dat de Voorzitter dat heeft onderschreven.
Spreker weet ook zeer goed, dat er op dit gebied weinig
materiaal bestaat, maar vindt het bestaande materiaal toch
wel voldoende om eenig inzicht te geven in de financiën en
om die financiën op een daaruit berekende basis te vestigen.
Spreker heeft deze opmerkingen niet gemaakt om tegen
het subsidie te opponeeren, maar om de vereenigingen te
helpen opbouwen, üp het oogenblik staan de vereenigingen op
losse schroeven, ten eerste omdat het niet zeker is, dat het
volgend jaar het subsidie weer verleend zal worden en in
de tweede plaats, omdat uit de daling van de reserve per
hoofd blijkt, dat de draagkracht is achteruitgegaan. Het zou
spreker spijten, wanneer deze vereenigingen in een richting
gingen, waarin zij niet meer in denzelfden omvang als thans
aan haar verplichtingen zouden kunnen voldoen. De eenige
weg zou dan zijn: teruggaan.
Spreker dringt er in ieder geval op aan, dat het volgend
jaar met het beschikbare materiaal door deskundigen een
behoorlijk onderzoek wordt gedaan en dat de resultaten aan
den Raad worden overgelegd. Op grond van die gegevens
kan men dan voor de toekomst een beslissing nemen en de
vereenigingen weten waar zij aan toe zijn.
De Voorzitter zegt hiermede rekening te zullen houden
en deelt mede, dat over 1927 de vereeniging Onderlinge
Ziekenhuisverpleging een subsidie heeft gehad van f 7599.— en
de «Vooruit" van 2300.
Zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XVI. Voorstel in zake het aangaan van een overeenkomst
tot wijziging van de overeenkomst van 27 Juni—11 Augus
tus 1921, betreffende de levering van electriciteit aan de
gemeente Waddinxveen.
(Zie Ing. St. No. 152).
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
De Voorzitter vraagt, of thans nog een der leden iets in
aet belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Bergers vestigt de aandacht op het stations-
haventje tusschen den Stationsweg en de Haverzaklaan.
Wanneer daar niet op tijd wordt afgeschuimd, is het er voor
de menschen niet te harden vanwege de vliegen en ziet het
er verschrikkelijk uit.
De heer Baart wenscht voor de zooveelste maal de vraag
te stellen, wanneer nu het Werkliedenreglement zal worden