114 MAANDAG 9 JULI 1928. Dit kan spreker geen verkwisting noemen, omdat het bestuur van de gemeente toch behoorlijk gehuisvest dient te worden. Wat er meer wordt uitgegeven dan voor de Raadzaal, is noodig in verband met verschillende verbeteringen en voor de om zetting van verschillende bureaux. Spreker vindt deze uitgave volkomen gemotiveerd. Het zal een jaarlijkschen last op de burgerij leggen van ongeveer ƒ6000.en voor de taak van den Raad en de dagelijksche taak van het Gemeentebestuur acht spreker dit niet te veel. Het College heeft opdracht het dagelijksch bestuur van de gemeente te voeren en moet dat kunnen doen in een behoorlijke omgeving en in behoorlijke lokalen. Dit plan schuift een veel duurder plan voor goed op zij en daarom heeft spreker er con amore toe medegewerkt. De heer Huurman wil na de rede van den Wethouder een woord van dank spreken. In Maart was spreker ook de meening toegedaan, dat het beter was het geheel te overzien dan partieel te verbouwen. De heer van Es heeft dat denkbeeld toen in een motie belichaamd; deze is verworpen, maar spreker meent wel te mogen concludeeren, dat Burgemeester en Wethouders eigenlijk daaraan gevolg hebben gegeven. Spreker is dankbaar, dat het College met de verworpen motie toch rekening heeft gehouden. De heer Groeneveld begrijpt niet, waarom de heer Spendel heeft gezegd, dat sprekers partijgenoot, de heer Schiiller, dit plan in de Commissie van Fabricage heeft goedgevonden. Dit was spreker ook bekend. De heer Schiiller was er enthousiast voor en spreker niet. Het betreft een zakelijk onderwerp, waarbij geen principes zijn betrokken. Tegenover den Wethouder en den heer Spendel houdt spreker vol, dat het Stadhuis wel een vergaan gebouw is. Het oude politiebureau is een ruine. In de muren zijn scheuren en er zijn stukken uit gevallen. Zware binten zijn gekraakt en het geheele zaakje is verzakt. De Voorzitter zal het ook wel weten, want in de burgemeesterskamer rol je vanzelf de deur uit, omdat de vloer wel 30 c.M. uit het waterpas ligt. Het is een oud zoodje, waaraan niet veel is op te knappen. Men kan het wel wegtimmeren en wegplakken, maar het kan alleen goed worden, wanneer het gebouw geheel wordt vernieuwd. De heer Manders heeft gezegd, dat een nieuw Raadhuis wel een millioen zou kosten of meer, maar spreker meent, dat het bestaande Raadhuis de laatste jaren aan allerlei ver bouwingen veel meer gekost heeft. Er is altijd verbouwd en gebroken, hetgeen schatten gelds gekost heeft en men heeft er weinig goeds voor gekregen. Spreker heeft al in Maart gezegd, dat het niet zijn bedoeling was dadelijk een nieuw raadhuis te bouwen, maar om het Raadhuis systematisch, volgens een bepaald plan, op den duur geheel te vernieuwen, zoodat men van de hooge onderhouds kosten van het gebouw afkwam. De Wethouder heeft gezegd, dat hij tot dit nieuwe plan is gekomen door den aandrang uit den Raad. Nu is die aandrang wel een beetje vreemd, want kan men nu zeggen, dat er door het voorstel-van Es, dat door den Raad is verworpen, aandrang wordt uitgeoefend op het College? Het voorstel van den heer van Es is door den Wethouder met alle middelen bestreden, en hij heeft gezegd: er is geen sprake van, dat ik binnenkort met een plan voor een nieuwe Raadzaal kom Spreker gelooft, dat hij het geheugen van den heer Huurman eens op moet frisschen, want deze heeft ook tegen het voorstel van den heer van Es gestemd, terwijl hij het nu verdedigt. De nieuwe Raadzaal zal slechts 4.20 M. hoog worden, d. w. z. dus een paar meter lager dan deze zaal. De Wethouder voegt spreker toe, dat deze Raadzaal 5.50 M. hoog is, maar in ieder geval zal de nieuwe zaal toch een stuk lager worden. Bovendien zal de zaal nog lager toonen, dan zij in werke lijkheid is, omdat zij zoo groot is. Nu zegt de heer Huurman, dat men het plafond dan maar licht moet verven, maar dat is niet het plan, terwijl het bovendien verkeerd is om die eikenhouten binten te verven. Door dit alles en ook in verband met het feit, dat er karbeelen zullen komen in de hoeken, zal de zaal een stalachtig uiterlijk krijgen. De nieuwe zaal zal dan ook een vergelijking met de tegenwoordige niet kunnen doorstaan. Men heelt echter de meerdere ruimte in de nieuwe zaal wel noodig, en daarom ial spreker met het voorstel van Burgemeester en Wethouders medegaan, hoewel hij er niet zoo enthousiast voor is als andere Raadsleden. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Sijtsma wenscht geacht te worden tegen te hebben gestemd.) (De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen.) XVII. Praeadvies op het verzoek van de afdeeling Leiden van den R. K. Bond voor Groote Gezinnen, om bij den bouw van gemeentewoningen in den vervolge een zeker percentage woningen in het bouwplan op te nemen, die geschikt zijn voor groote gezinnen. (Zie Ing. St. No. 133.) De heer Wilmer brengt het College van Burgemeester en Wethouders dank waar het naar aanleiding van het adres de toezegging doet in den vervolge te zorgen, dat er voor de grootere gezinnen een betere huisvesting komt, maar vindt die toezegging toch wel wat mager, hetgeen spreker hieraan meent te kunnen wijten, dat men nog niet voldoende inziet de werkelijkheid van den toestand. Spreker erkent zelf langen tijd in de veronderstelling te hebben geleefd, dat in Leiden de woningtoestanden wel niet het volmaakte bereikt hadden, maar dat er toch niet zoo heel veel meer aan behoefde ver beterd te worden. Mede door het feit, dat spreker deel is gaan uitmaken van het bestuur der Gemeentewoningen, is spreker de latere jaren tot een ander inzicht gekomen en moet hij erkennen, dat er veel te weinig goedkoope woningen zijn en dat het grootste aantal van de bestaande goedkoopere woningen totaal ongeschikt is voor gezinnen, die niet eens tot de groote gezinnen gerekend behoeven te worden. Er staat in de toelichting van Burgemeester en Wet houders: »Met de Commissie van Fabricage zijn wij van oordeel, dat het voor groote gezinnen, in het bijzonder uit den arbeiders- en kleinen middenstand, dikwijls moeilijk is een geschikte woning te vinden." Naar sprekers oordeel had er moeten staan: dikwijls abso luut onmogelijk. Spreker geeft toe, dat Leiden al veel op het gebied van de volkshuisvesting heeft gedaan en dat de gemeente in verhouding tot Amsterdam, Rotterdam en den Haag een goed figuur maakt, maar er zal nog veel meer moeten worden gedaan. De conclusie van Burgemeester en Wethouders, om: »als gedragslijn te aanvaarden, dat bij eventueelen bouw van gemeente-woningen of van woningen door vereeni- gfngen en anderen met medewerking van de gemeente, een zeker percentage woningen zal worden gesticht en bestemd voor groote gezinnen," lijkt spreker zeer zwak. Niet eventueele bouw. Er moet ge bouwd worden. Er is inderdaad een groot tekort aan wo ningen voor menschen met eenige kinderen, die maar weinig huur kunnen betalen en, als het gemeentebestuur ziet, dat er door particulieren niet gebouwd wordt, acht spreker het noodzakelijk, dat er hetzij door vereenigingen met mede werking van de gemeente, wat spreker beter acht, hetzij in laatste instantie door de gemeente zelf, wordt gebouwd. Spreker is het met den Wethouder eens, dat er een Raad huis moet zijn Leiden waardig, maar toen spreker zeide, dat er in de gemeente nog toestanden waren, die dringender verbetering behoefden dan het Raadhuis, dacht hij aan de volkshuisvesting. Spreker wenscht te dien aanzien het College een bijzondere activiteit toe, want men moet zich niet wijs maken, dat de toestand op het gebied van de volkshuisvesting reeds bevredigend is. Er moeten hierbij nog veel verbeteringen worden aangebracht, wil Leiden in dat opzicht zijn naam hooghouden, en wil speciaal de rechtsche meerderheid in den Raad aan haar beginsel voldoen. Dit eischt, dat behoorlijke menschen, die goed willen wonen, dit ook kunnen doen en die toestand is er momenteel niet. De heer Kooistra wil herinneren aan hetgeen hij meer malen in den Raad heelt gezegd over het uitbreiden van woningruimte, indien er een bouwplan ter sprake kwam. Spreker heeft zich ertegen verzet ongeveer drie jaren geleden, toen er boven- en benedenwoningen moesten worden ge bouwd, en in dat verzet werd hij toen niet gesteund door de overzijde, dus ook niet door den heer Wilmer. Er werd toen door den vorigen Voorzitter aangetoond, dat men moest be schikken over ƒ1500.— om dien grond bouwrijp te maken. Daardoor was men gedwongen om boven- en benedenwoningen te bouwen, en zoo moest er te weinig woningruimte ontstaan. De heeren Spendel en Wilmer zijn spreker in zijn verzet toen niet bijgevallen, en het voorstel is toen ook niet teruggenomen. Nu heeft het spreker toch verwonderd, dat er een verzoek is ingekomen van den R. K. Bond voor Groote Gezinnen op een oogenblik, dat men weet, dat de Regeering zeer weinig geld geeft voor het bouwen van gemeente-of Rijkswoningen. Nu zet de heer Spendel in zijn verzoek, dat zoo weinig in het oog is gevat, een grootere woningruimte bij het bouwen van woningen. De heer Spendel voegt spreker toe, dat het bestuur dat in het verzoek heeft gezet, en niet hij, maar spreker wil toch opmerken, dat de heer Spendel lid is van de Commissie van Fabricage, en de bouwplannen komen toch in die Commissie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 8