96
MAANDAG
18 JUNI 19-28.
trales met een grondcentrale ergens aan den Waterweg. De
grondbelasting zou dan door de grondcentrale kunnen worden
opgevangen en de spitsbelasting door de plaatselijke centrale.
Spreker wijst er met nadruk op, dat Burgemeester en Wet
houders het onderhavige voorstel doen uit bittere noodzaak.
De toeneming van de belasting is in de laatste jaren zeer
groot. Spreker herinnert er aan, dat, toen men in 1924 besloot
tot aanschaffing van een 12.000 H.P. generator, men de
meening was toegedaan er voor eenige jaren af te zijn, maar
de toeneming van de belasting is zoo groot geweest, dat in
den afgeloopen winter reeds 10.800 Kilowatt is bereikt. De
directie verwacht binnen korten tijd een stijging tot boven
de 12000 Kilowatt, zoodat bij het onklaar worden van den
nieuwen turbo-generator de reserves de productie niet zullen
kunnen opvangen. Dit zou groote moeilijkheden geven, daar de
stroomlevering niet mag worden onderbroken. De voorge
stelde uitbreiding heeft dan ook ten doel bij storing door de
reserves de productie te laten doorgaan.
Uit een grafiek van de Lichtfabrieken o\er 1927 blijkt, dat
de maximale belasting is 42.500 K.W., m. a. w. wanneer in
het verzorgingsgebied alle motoren werden aangezet en alle
lichtpunten tegelijker tijd werden aangedraaid, zou de be
lasting zijn 42.500 K.W., maar dat komt natuurlijk nooit voor,
anders was de capaciteit van de tabriek reeds lang te kort
geschoten. Hoe sneller de maximale belasting zal toenemen,
des te sneller zal ook de normale belasting stijgen en daarom
is het van de directie verstandig om te zorgen, dat er be
hoorlijke machines zijn om die productie op te nemen. Die
nieuwe turbo-generator is dus noodig.
Spreker wijst er den heer Manders op, dat in de stukken
wel degelijk staat wat de gemeente voor dat bedrag van
ƒ1.900.000.krijgt: een turbo-generator, twee stoomketels en
een schakelhuis met bijbehoorende hulpmachines en verdere
toebehooren, alsmede de gebouwen, waarin een en ander moet
worden ondergebracht. Teneinde de zaak zoo voorzichtig moge
lijk te financieren en te voorkomen, dat de rentabiliteit van
de fabriek, welke met de geheele gemeentebegrooting zoo
nauw samenhangt, niet wordt gelaedeerd, zal de uitbreiding
verdeeld worden over eenige jaren.
Wat de roetplaag betreft, spreker zal niet ontkennen, dat
die ernstig is. Hij is een van de roet-candidaten geweest, die
hebben gezegd, dat hetgeen er tegen gedaan kon worden zou
geschieden, maar de heeren vergissen zich, als zij meenen,
dat bij de uitbreiding van de fabriek die plaag zal toenemen.
De nieuwe ketels zullen worden voorzien van de nieuwste en
meest moderne roetvangers, terwijl het oude ketelhuis, dat
het meeste roet veroorzaakte en waarop die moderne roet
vangers niet kunnen worden aangebracht, dan zal kunnen
worden uitgeschakeld. Spreker wekt derhalve allen, die de
roetplaag willen bestrijden, ernstig op aan dit voorstel hun
stem te geven.
Verder is het de vraag, of de roetplaag ook niet kan worden
bestreden door het gebruik van een duurder soort kolen.
Spreker heeft nog eens een onderhoud gehad met den
Directeur, die zeide, dat ook met de beste soort kolen nog
roetplaag voorkomt, zooals bijv. in den Haag en Nijmegen.
Hoe duurder de kolen hoe minder echter de last wordt. Spreker
wil gaarne toezeggen, dat de quaestie van de roetplaag in
de eerstvolgende vergadering van commissarissen aan de orde
te stellen om na te gaan of alles is gedaan wat gedaan kon
worden. De techniek is nog niet zoover, dat die roetplaag
geheel kan worden weggenomen.
Spreker wijst op Amsterdam, waar een voorstel werd ge
daan om ƒ20.000.— toe te staan voor proefnemingen. De heer
Wibaut beweerde daar, dat de techniek al zoover gevorderd
was, wat door Wethouder ter Haar werd bestreden, die zeide,
dat de techniek wel veel vorderingen maakte, maar nog geen
oplossing gevonden had. Spreker kan in ieder geval zeggen,
dat het nieuwe ketelhuis zal worden voorzien van de nieuwste
vindingen op dit gebied.
Op de vraag van den heer Manders, of de vergunning voor
deze fabriek wel zal doorloopen, antwoordt spreker, dat die
vraag moet worden beoordeeld door Gedeputeerde Staten, die
volgens de Hinderwet daarvoor het aangewezen college vormen.
Spreker gelooft wel, dat Gedeputeerden dat zullen doen; zij
zullen wel begrijpen, dat men geen ijzer met handen breken kan.
In antwoord op den heer Bosman, wien het vreemd voor
kwam, dat nu reeds gesproken werd over uitbreiding, merkt
spreker op, dat dit een gevolg is van de toeneming van het
electriciteitsgebruik in de diepte. Spreker acht op dit gebied
nog ongekende mogelijkheden aanwezig. Men moet die voor
blijven. Er is nu eenmaal begonnen met het opwekken en
verkoopen van stroom en men wordt voortgedreven. Men kan niet
zeggen op een gegeven oogenblik: wij zijn uitverkocht.
Spreker brengt in herinnering, dat het besluit tot het aan
schaffen van den nieuwen turbo-generator, die in 1926 in
werking is gekomen, genomen is in 1924. Spreker meent, dat
de turbo-generator, die thans wordt aangevraagd, er niet zal
zijn voor 1929 en zou gelukkig zijn, als die voor den winter
1929/30 in werking zou kunnen treden. Het is een groote,
kostbare machine, die speciaal geconstrueerd wordt.
Bij de bespreking van de financiën komt spreker eerst aan
den heer Bosman, die gevraagd heeft, of de fabriek niet een
gedeelte van de kosten kan betalen uit de deposito's. Spreker
ontkent niet, dat de fabriek verschillende uitbreidingswerken
bestrijdt uit de beschikbare gelden, maar voor iedere uitbrei
ding, die de fabriek tot stand brengt, wordt door de gemeente
eigen geld verschaft, daar er anders een onjuiste rentabiliteits-
opzet zou zijn. Als de gemeente dat kapitaal niet verstrekte
en rentebetaling en aflossing eischte, dan zou men een onjuiste
rentabiliteitsberekening van de fabriek krijgen en zouden de
lasten, welke op de fabriek rusten, niet tot uitdrukking
komen in de balans. Daarom wordt bij elke uitbreiding niet
dadelijk het geld verstrekt, omdat de fabriek zich op een
gegeven oogenblik wel kan helpen, maar zoodra de zaak
klaar is, geeft de gemeente het geld er wordt voor ge
leend tegen een bepaalde rente. Dat moet in dit geval
gebeuren, omdat de fabriek, welke een zekere liquiditeit moet
behouden, haar reserve niet in nieuwe werken kan neerleggen.
Met het oog daarop is het gewenscht een besluit als sub b
van het voorstel voorkomt te riemen.
De heer Bosman acht het laatste gedeelte van het betoog
van den Wethouder niet geheel juist. De fabriek heeft een
afschrijvingsfonds. De machines verouderen en, als zij niet
meer bruikbaar zijn, moeten zij geheel zijn afgeschreven. Dat
afschrijvingsfonds moet toereikend zijn om de afgeschreven
machines door nieuwe te vervangen; gewoonlijk houdt men
nog wat over. De tegenwoordige oudste machines met een
gezamenlijk vermogen van 12000 K.W. worden niet gesloopt,
uitsluitend omdat zij nog als reserve kunnen dienst doen. Nu
moeten, naar spreker meent, de bedragen, door de afschrijving
gereserveerd, bij den nieuwbouw worden aangewend tot
dekking van de kosten. Men vervangt de afgeschreven ma
chines door een grootere machine, die meer zal kosten dan
het bedrag bedraagt, dat afgeschreven werd; wil men nu voor
dat meerdere kapitaal een leening sluiten, dan bestaat daar
tegen geen bezwaar, maar spreker wil het bedrag, dat op de
machines is afgeschreven, besteden voor den nieuwbouw;
immers een goed commercieel beheer vraagt zulks, omdat
hetgeen men aan rente krijgt niet opweegt tegen hetgeen
men bij een leening aan rente moet betalen. Dat dan de
liquiditeit van de fabriek in gevaar zou komen, zooals de
Wethouder zegt, ontkent spreker.
Wat den nieuwen turbo-generator betreft, was spreker van
meening, dat met een kleinere kon worden volstaan, omdat
eerst over eenige jaren de spitsbelasting de 12000 K.W. te
boven zal gaan, maar er kunnen redenen zijn, waarom de
directie thans reeds een machine van grootere capaciteit wil
hebben. Spreker zal hierop niet verder ingaan; alleen tot goed
verstand van zaken heeft hij in eerste instantie die opmerking
gemaakt.
De heer Manders is niet geheel voldaan. Volgens de stukken
hebben Burgemeester en Wethouders overwogen, of de centrale
moest worden verplaatst dan wel de voorkeur moest worden
gegeven aan uitbreiding met een turbo-generator. Men heeft
gewikt en gewogen. Er was, naar men meende, iets te zeggen
voor verplaatsing en ook iets voor uitbreiding. Tenslotte is de
balans naar dit laatste overgeslagen.
Wanneer de Wethouder zegt, dat een nieuwe fabriek ge
leidelijk zou moeten worden gesticht en dat die telkens zou
moeten worden uitgebreid, als er een turbo-generator ver
sleten is in de bestaande fabriek, meent spreker toch, dat,
wanneer men nu een nieuwen turbogenerator gaat aanschaffen,
de verplaatsing van de fabriek zooveel langer zal duren. De
verplaatsing en ook de opheffing van de roetplaag wordt
daardoor verschoven.
De Wethouder heeft gezegd, dat er niet langer op gewacht
kan worden, omdat de capaciteit zooveel grooter moet zijn,
maar spreker wijst er op, dat toen in 1924 uitbreiding werd
gevraagd met een turbo-generator van 12000 Kilowatt de
spitsbelasting 8000 Kilowatt bedroeg, terwijl het productie
vermogen 12000 Kilowatt of IJ maal zooveel bedroeg. Op het
oogenblik is de spitsbelasting 10850 Kilowatt en heeft men
een vermogen van 24000 Kilowatt of bijna 2£ maal zooveel,
terwijl men door de aangevraagde uitbreiding een gezamenlijk
vermogen van 36000 Kilowatt of bijna 3| maal zooveel zou
verkrijgen. Dit verschil lijkt spreker zoo groot, dat hij zich
afvraagt, of het wel noodig is tot de uitbreiding over te gaan.
Spreker dacht ook, dat er nog wel wat in reserve was. Uit
het staatje betreffende het rendement blijkt ook, dat de
toestand steeds gunstiger wordt; van 6% in 1922 is men
reeds tot 15,4 in 1927 gestegen en zoo gaat dit door.
Spreker zou dan ook willen adviseeren, nog eens een jaar
de kat uit den boom te kijken. Jn dien tusschentijd komt er
bij de snelle ontwikkeling, zooals in de stukken door Burge
meester en Wethouders voorgesteld, misschien wel een nieuw