MAANDAG 18 JUNI 1028.
95
nog eens, dat deze zaken ernstig woiden behandeld en dat
niet alles wordt gevoteerd wat maar wordt voorgelegd.
De heer van Rosmalen had een opmerking willen maken
naar aanleiding van het gesprokene door den heer Manders,
maar kan dat nalaten, nu de heer Spendel dat al heelt be
handeld. Intusschen meent spreker, dat de menschen in die
buurt in 1935 wel een voordeel zouden hebben, want zij
krijgen dan zooveel brandstof, dat zij geen brandstof meer
noodig hebben.
De heer Schüller zou met alle respect voor de kennis
van de Commissie voor de Lichtfabrieken en voor de moeite,
welke deze zich geeft, zich niet gaarne stellen op het stand
punt van den heer Spendel, dat de Raad, wanneer die com
missie voorstellen indient, moet zeggen: die voorstellen zijn
door de commissie, welke technisch wordt voorgelicht, zeer
serieus onderzocht, wij leggen ons er dus bij neer! Als de
Raad dat standpunt innam, behoefde hier feitelijk geen enkel
voorstel te komen.
De heer Spendel meent ten onrechte, dat in sprekers
fractie altijd onder de leden eenstemmigheid moet heerschen
ten aanzien van alle zaken. Als spreker in een commissie,
waarvan hij deel uitmaakt, een meening over een zaak heeft
uitgesproken en in den Raad blijkt hem, dat enkele fractie-
genooten er anders over denken, dan neemt hij hun dat niet
kwalijk. De sociaal-democraten trachten steeds gesloten op te
treden, maar dit neemt niet weg, dat elk Raadslid er een
eigen inzicht op na mag houden. Al zit de heer van Eek in
de Commissie voor de Lichtfabrieken, dan mag de heer Groe-
neveld het gerust niet eens zijn met een voorstel, dat die
commissie indient.
Spreker begrijpt niet, dat de vertegenwoordiger in het
College van een partij, welke tijdens de verkiezingen zoo hoog
heeft opgegeven van de bestrijding der roetplaag, vóór dit
voorstel is; een minderheid van het College moest er met
het oog op die roetplaag-reclame tegen zijn.
De heer Bosman kan veel van het gesprokene door den
heer Schüller onderschrijven en hij is het volkomen met hem
eens, dat men niet zonder meer zich behoeft neer te leggen bij
hetgeen de Commissie voor de Lichtfabrieken voorstelt.
Ook spreker had enkele bezwaren van technischen aard en
hij heeft die met den Directeur besproken, maar ook na dat
onderhoud was hij niet geheel bevredigd. Waar pas een goed
jaar geleden een nieuwe turbogenerator van 12000 K.VV. is
aangeschaft, vindt spreker, dat wel heel snel daarna weer
een aanvrage voor een nieuwe machine inkomt. Spreker weet,
dat aanvankelijk is overwogen het aanschaffen van een kleinere
machine, maar naar zijn meening maakt dit niet zooveel
verschil, als men later toch tot de aanschaffing van grootere
machines zal moeten besluiten. Gelukkig staan aan het hoofd
van het bedrijf bekwame technici, aan wie men het tech
nische gedeelte veilig kan overlaten.
Wat de verplaatsing betreft, aanvankelijk kreeg spreker
bij het inzien van de stukken den indruk, dat dit voorstel
op twee gedachten hinkte, maar later vernam hij, dat van
den kant van de Lichtfabrieken om die verplaatsing niet wordt
gevraagd, omdat na deze uitbreiding voldoende ruimte over
blijft om ook daarna later weer tot vergrooting te kunnen
overgaan. Wanneer er tot verplaatsing zou worden overgegaan,
zouden er dus naar sprekers oordeel andere redenen voor
moeten bestaan, waarbij o.a. is genoemd de roetplaag. Alles
wat gedaan kan worden om die plaag tegen te gaan moet
zijns inziens dan ook gebeuren. Het lijkt spreker echter wat
veel gevergd alleen en uitsluitend om die roetplaag tot ver
plaatsing van de centrale over te gaan. Waar de techniek
steeds nieuwe middelen vindt om soortgelijke euvelen tegen
te gaan, gelooft spreker, dat over eenigen tijd die roetplaag
wel zal gaan verminderen, mits men maar moeite blijft doen
om die op de een of andere wijze tegen te gaan.
Er wordt voorgesteld, dat de Lichtfabrieken een leening
zouden sluiten tegen 5% voor het geheele bedrag. Spreker
meent, dat door afschrijving belangrijke bedragen zijn vrijge
komen, die in de gemeentekas zijn belegd tegen 3%. Spreker
vraagt, of de Lichtfabrieken niet voor een deel het benoodigde
geld zouden kunnen vinden in die gereserveerde bedragen.
De heer Wilmer heeft niet behoord tot die leden, die vóór
de verkiezingen hebben verklaard, dat zij met alle kracht de
roetplaag zouden bestrijden, maar heeft toch veel belangstelling
voor het vraagstuk, omdat die vliegasch veel last veroorzaakt.
Met belangstelling hoorde spreker van den heer Bosman
de besliste verklaring, dat de techniek voldoende middelen
aanwijst om die roetplaag te bestrijden.
De heer Bosman merkt op, dat hij heeft gezegd, dat naar
zijn overtuiging de techniek wel middelen zou kunnen aan
wijzen.
De heer Wilmer constateert, dat de verklaring van den
heer Bosman dan niet zoo positief is geweest. Dit doet spreker
genoegen, want hij had willen zeggen, dat die middelen dan
in practijk hadden moeten worden gebracht, ook al had het
veel geld gekost.
Spreker zou gaarne vernemen waarop die verwachting van
den heer Bosman steunde en is belangstellend het antwoord
van den Wethouder te hooren op de vraag, hoe het staat met
de bestrijding van de roetplaag.
De heer Goslinga heeft met genoegen gehoord, dat deze
zaak in den Raad is besproken en is verheugd, dat het niet
is gegaan als in een anderen Raad, waar een voorstel tot een
nog veel grootere uitbreiding met een enkelen hamerslag zou
zijn afgedaan, als de Wethouder het niet zoo strijdig had
gevonden tegen zijn gemoed, dat hij er maar zelf over ging
spreken. Spreker acht het wel goed, dat er eenige besprekingen
gevoerd zijn over het onderhavige voorstel. Waar er adressen
tot den Raad worden gericht, in de bladen er over wordt
geschreven en allerlei dingen worden gelanceerd, is het wel
goed, dat de betrokken Wethouder gelegenheid krijgt in het
openbaar deze zaak te bespreken en het standpunt van het
Gemeentebestuur voor de burgerij uiteen te zetten.
Spreker betreurt het met den heer Groeneveld, dat geen
teekening van de uitbreiding voor de Raadsleden ter visie
heeft gelegen. Toen spreker het Zaterdagmiddag van den
Secretaris vernam, heeft hij onmiddellijk opdracht gegeven
een behoorlijk leesbare teekening te vervaardigen. Vanmorgen
is die teekening in het College geweest en thans circuleert
zij onder de leden. Op de vraag, welke de heer Groeneveld
met een eenigszins minder vleiende intonatie stelde, met
welke bedoeling die teekening aan de Raadsleden was ont
houden, antwoordt spreker, dat de heer Groeneveld er werke
lijk niets achter behoeft te zoeken, omdat het niet met een
bepaalde bedoeling is geschied.
De heer Groeneveld vreest, dat de uitbreiding van de
Centrale tengevolge zal hebben, dat niet een verbinding van
de Volmolengracht via het terrein van de fabriek met den
Maresingel zal kunnen tot stand komen, maar naar het oordeel
van het College en van de Directie van de fabriek is die
verbinding altijd onmogelijk geweest en zal zij dat na deze
uitbreiding blijven. Men zou het fabrieksterrein in tweeën
splitsen, wat te veel bezwaar zou meebrengen voor een goede
en veilige exploitatie van de fabriek. De verbetering, welke
eenige jaren geleden is tot stand gebracht over de Huigstraat
en de Huigbrug, heeft, naar spreker meent, voor het meer
oostelijk gelegen gedeelte van de stad, zooals de Koning
straat, een aardige oplossing gegeven. Die toestand kan in
de toekomst nog worden verbeterd, indien de gemeente de
beschikking krijgt over het langs dien weg gelegen kerkhof.
Onmiddellijk achter de fabriek, bij de gashouders en het
Slachthuis, wonen weinig menschen en zij, die westelijk wonen,
hebben een kortere verbinding over de Maresingelbrug.
Spreker geeft den heer Groeneveld toe, dat, als men 60 of
80 jaren geleden had geweten, welke vlucht dit bedrijf zou
nemen, men het bedrijf daar nooit zou hebben gevestigd,
maar dergelijke exclamaties van den heer Groeneveld baten
ten slotte niets. De toestand is daar eenmaal zoo en kan niet
anders dan ten koste van millioenen worden veranderd. De
verbinding, die de heer Groeneveld wil tot stand brengen, zou
heel mooi zijn, maar toen de nieuwe Janvossenbrug is be
handeld, is er op gewezen, dat dat wel een mooi stuk weg
wordt, maar dat het weinig gaf, want het stuit tegen de
Centrale en daar komt men nooit doorheen.
In de stukken is er wel op gezinspeeld, dat er wel eens
over is gedacht een nieuwe fabriek te stichten, maar spreker
meent, dat de heer Groeneveld goed moet begrijpen, dat,
wanneer er ooit toe zou worden overgegaan een nieuwe Centrale
te stichten, de bestaande fabriek nog jaren zou moeten worden
gehandhaafd. De nieuwe fabriek zou dan een steeds grooter
deel van de productie moeten overnemen. Men kan geen
oogenblik de stroomlevering onderbreken, hetgeen spreker niet
nader behoeft toe te lichten.
Spreker denkt zich de zaak zoo, dat ergens buiten de stad
een nieuwe fabriek zou woxden gebouwd voorloopig met één
turbo-generator en dat, al naarmate de bestaande generators
verslijten, de nieuwe centrale zal worden uitgebreid en de
geheele productie op zich zal nemen. De oude centrale zal
dan echter nog geruimèn tijd moeten blijven bestaan.
Het cijfer van 4 millioen van den heer Groeneveld wil
spreker niet bestrijden, maar de heer Groeneveld moet be
grijpen, dat dat den eeisten aanleg beteekent. Er zal dan
steeds meer geld bij moeten. De oprichting van een nieuwe
centrale zal eenige jaren voorbereiding kosten evenals eenige
jaren van bouw, zoodat de uitbreiding van de bestaande
fabriek daarop niet zal kunnen wachten.
Spreker acht het ook wel mogelijk, dat misschien een andere
oplossing wordt gevonden ten aanzien van de toenemende
productie n.l. een koppeling van de Zuid-Hollandsche Cen-