86 MAANDAG 21 MEI 1928. Het tweede moment in den strijd tegen den heer Knuttel was, dat men de uitkeering wilde binden aan het georgani seerd zijn in een werkloozenkas. Men wilde die steun ver leening binden aan het feit, dat de arbeiders zich te voren opofferingen hadden getroost voor hun verzekering tegen werkloosheid, De heer Knuttel stelde voor daarop niet in te gaan, maar hij werd krachtig bestreden door den heer van Stralen en andere leden, en er werd gezegd: »gij maakt op die wijze de werkloozenverzekering kapot. Die werkloo- zenverzekering is een belangrijk ding voor de vakorganisatie, het belangrijkste strijdmiddel der arbeiders". Spreker heelt nagegaan wat de drijf'veeren zijn geweest voor de regeling, zooals die tot nu toe heeft gewerkt, om men- schen, die drie maanden lid van de organisatie waren en uitgetrokken waren, in de steunregeling op te nemen. Deze regeling heeft eenigen tijd gewerkt en nu is spreker gebleken, dat dit een lout is. Het is met een fout geweest, dat het er destijds ingebracht is, maar van dingen, welke een goeden grond hebben, als zij worden ingevoerd, wordt later wel eens misbruik gemaakt. Die woordendïiog niet recht hebbend op een uitkeering uit de werloozenkas" zijn een achterdeur, waardoor tal van menschen, die zich nooit hadden willen organiseeren en niet gewoon waren te voorzien in het onderhoud van zich en hun gezin, bij dreigende werkloosheid zich gingen organiseeren en dan meer voordeelen genoten dan zij, die zich al jaren lang opofferingen hadden getroost. Speker begrijpt niet, hoe de heer Baart als voorzitter van den Leidschen Bestuurdersbond, de man van de moderne vakorganisatie, het kan opnemen voor dergelijke menschen, die indertijd door den heer Groeneveld eens zijn genoemd »klaploopers op de vakorganisatie" en voor wie de heer Baart wel geen andere benaming zal hebben. Dat het alleen transportarbeiders zijn, is niet waar. In 1927 waren er 238 nieuwe steuntrekkers, onder wie 175 uit- getrokkenen uit hun werkloozenkas en 63 personen, die steun trokken, omdat zij drie maanden lid van een organisatie waren; van die 63 arbeiders waren er 23 transportarbeiders en 40 beoefenden een ander vak. Wellicht zal men zeggen, dat die menschen zich niet tevoren hebben kunnen organiseeren, maar ook dat is onjuist. Uiteen lijstje van ^nvragen om steun, dat spreker zich door den Socialen Dienst heeft laten verstrekken, blijkt het tegendeel. Een arbeider, op 31 Juli 1927 lid van een organisatie geworden, komt op 5 December 1927, dus 4 maanden en 5 dagen later, om een uitkeering; die man is 46 jaar oud en bakker van beroep. Had die man zich niet bij een vakorganisatie kunnen aansluiten, vraagt spreker Een andere arbeider wordt op 4 Februari 1928 lid van een vakorganisatie en komt 4 Mei 1928 om een uitkeering; die man is 35 jaar oud. Een derde arbeider, ook bakker van beroep, treedt 15 Au gustus 1927 als lid van een vakorganisatie toe en komt 2 Januari '1928 om een uitkeering. Een vierde, een metaalbewerker van 38 jaar, wordt op 10 December 1927 hd van een organisatie en klopt 2 April 1928 aan om een uitkeering. Een vijfde, 28 jaar oud, op 20 Juni 1927 als lid van een vakorganisatie toegetreden, vraagt 26 September d. a. v. een uitkeering, dus na drie maanden en zes dagen. Een zesde wordt 6 Juni 1927 lid van een vakorganisatie en vraagt op 5 September '1927 een uitkeering. Spreker stelt de vraag aan de vertegenwoordigers van de vakorganisaties, of dat niet is het saboteeren van de werking der vakorganisaties. Die heeren voegden indertijd den heer Knuttel toe, toen deze verdedigde het toekennen van een uitkeering aan een ieder, die niet een uitkeering uit een werkloozenkas genoot, dat daardoor de vakorganisaties kapot zouden worden gemaakt, maar hetgeen zij thans bepleiten gaat in de richting van wat de heer Knuttel wilde. Die heeren moesten het voorstel van Burgemeester en Wethouders toe juichen, omdat dit de steunregeling zal zuiveren en maken tot een verlengstuk van de werkloosheidsverzekering. Als niet meer langs een achterdeur een uitkeering is te krijgen, zal dat een prikkel te meer zijn om zich tijdig te organiseeren. Men vergete niet, dat de uitkeering, welke de gemeente geeft, in den regel uitgaat boven die van een werkloozenkas. Dat zal de heer Baart niet ontkennen, al wordt er bij de kassen geen rekening gehouden met de gezinsinkomsten. Men moet toch het meest rekening houden met de arbeiders, die geen gezinsinkomsten hebben. Voor een arbeider, die kleine kinderen heeft, is werkloosheid een groote ramp. Indien hij kinderen heeft, die verdienen, dan is zijn lot lichter te dragen. Het gaat toch niet aan, dat de arbeiders, die zich nooit hebben laten verzekeren, maar nu gauw lid worden, meer uitkeering krijgen dan de bona fide arbeiders, die een tijd lang lid van die werkloozenkas zijn en steeds prompt hebben betaald. Dat moeten vertegenwoordigers van een arbeidersorganisatie toch niet verdedigen. Indien zij dat doen, dan is het alleen toe te schrijven aan de zucht om maar veel geld uit te keeren uit de gemeentekas, of in het gevlij te komen van deze of gene, maar die houding kan niet in het waarachtig belang zijn van de organisatie. Er is nog een tweede reden om die twee woorden te schrap pen. De steunverleening is in zekeren zin een crisisinstelling, die men te danken heelt aan den oorlogstijd en den tijd on middellijk daarna. Iedereen zal verlangen, dat die tijd ophoudt, en de cijfers wijzen er op, dat er verbetering komt. Ue heer van Eek zegt, dat er geen groote verbetering merkbaar is, maar dat is spreker absoluut met hem oneens. In het jaar 1923 b.v. is door het gemeentelijk steuncomité uitgekeerd f 119.913.—gedurende de eerste vier maanden; in 1924 114.000.—, in 1925 60.000.—, in 1926 f f 51.000.—, in '1927 65.000.en in 1928 f 46.000.—. Het bedrag van de uitkeeringen is dus met schommelingen gedaald van 110.000. tot f 46.000.Dat beteekent toch geen verslechtering, maar dat beteekent een verbetering van den economischen toestand. Het standpunt van de S.D.A.P. is, dat de werkloozenzorg hoe langer hoe meer gebonden moet worden aan de werk- loozen-verzekering, zij dringt zelfs op een wettelijke verze kering tegen werkloosheid aan. De Minister van Arbeid spreekt als zijn meening uit, dat bij de toename van econo mische verbeteringen de werkloosheidsverzekering hoe langer hoe meer zal kunnen gaan voorzien in de nooden van de werklooze arbeiders, dat de uitkeeringen dus kunnen worden verlengd en de overheidssteun langzamerhand kan worden ingekrompen. Iedere steunregeling moet een vernietigend element in zich bevatten. Behoudt men in de verordening de woorden »nog niet" en verbetert men de steunregeling, dan zal in steeds meerdere mate misbruik worden gemaakt van de bepaling, dat iemand, die drie maanden lid van een vakorganisatie is, aanspraak kan maken op een uitkeering. De heer Baart, die de oplossing van het vraagstuk der werk loosheid zoekt in een wettelijke verzekering tegen werkloos heid, zal het met spreker eens moeten zijn, dat dat moet worden voorkomen. Men gaat met de werkloosheid in vooruitgaande richting. Werd over de eerste vier maanden van het jaar 1923 aan ondersteuningen uitgekeerd een bedrag van 110 000.over diezelfde maanden van het jaar 1928 bedroeg die som slechts 46.000.—. De heer Baart voegt spreker toe, dat daarbij in aanmerking genomen moet worden, dat de transportarbeiders gedurende een geheel jaar over niet meer dan 36 dagen ondersteuning kunnen genieten. Spreker zal dan de aantallen noemen van de werkloozen, die zijn ondersteund. Terwijl in de eerste week van April 1923 aan 607 werkloozen een uitkeering werd verstrekt, bedroeg dat aantal voor de eerste week van April 1928 slechts 214, wat onmiskenbaar op een verbetering wijst. Dit zijn de redenen, waarom Burgemeester en Wethouders er toe gekomen zijn voor te stellen uit de verordening de woorden »nog niet" te schrappen. De verhoudingen worden daardoor gezuiverd en de ondersteuning wordt een verleng stuk van de werkloosheidsverzekering, wat altijd de bedoeling is geweest. Er wordt een scherpere scheiding gemaakt tus- schen werkloozen en armlastigen, menschen, die niet gewoon zijn in het onderhoud van zich en hun gezin te voorzien. In 1922, toen de ondeisteuning van de werklooze arbeiders bij het Burgerlijk Armbestuur werd weggehaald, heeft men uit drukkelijk gewild, dat die scheiding werd gemaakt, en indien dit voorstel niet werd aangenomen, zou de toestand, waaraan men in 1922 een eind heeft willen maken, herleven. Burge meester en Wethouders willen dat voorkomen en zij, die het goed meenen met de vakorganisatie en met de werkloosheids verzekering, door deze opgebouwd, moeten zich vóór dit voorstel van Burgemeester en Wethouders verklaren. Spreker geeft den heer Baart toe, dat men over de wacht- dagen in het voorstel van Burgemeester en Wethouders niets leest, maar wijst er op, dat daarover in het bestaande reglement evenmin iets te vinden is. Het uitbetalen van die wachtdagen is spreker bij onderzoek gebleken een onwettig insluipsel te zijn in de steunregeling. Die wachtdagen zijn door de werk lozenkassen ingesteld als de tijd, binnen welken menschen, die werkloos worden, nog geen uitkeering krijgen. Men heeft hetzelfde bij verschillende ziektegeld-uitkeeringen, waarbij men zegt: indien gij ziek wordt, krijgt gij de eerste 2 of 3 dagen geen uitkeering. Wanneer de gemeente via de gemeentelijke steunverleening de wachtdagen uitbetaalt, is dit feitelijk een sabotage van de voor de werklooze arbeiders getroffen verzekering. Spreker geeft toe, dat die wachtdagen voor de arbeiders vervelend zijn, maar herinnert er aan, dat toen de s'teunverleening door het Rijk werd gesubsidieerd, het uitbetalen van de wachtdagen ver boden was. De gemeente Leiden is een van de weinige ge meenten, die de wachtdagen uitbetalen. Dat is een insluipsel, dat noch door Burgemeester en Wethouders, noch door den Raad is gesanctionneerd. Spreker zal er zijn voorganger geen verwijt van maken, maar het uitbetalen van de wachtdagen had niet buiten de sanctie van den Raad en Burgemeester en Wethouders mogen plaats hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 8