MAANDAG
21 MEI 1928.
85
als menschen lid worden, die dat alleen doen om er direct
beter van te worden.
Spreker geeft toe, dat het niet op den weg van de gemeente
ligt te strijden voor het belang van de vakorganisaties, maar
anderzijds moet worden erkend, dat de gemeente, als zij
maatregelen treft, waardoor zij een indertijd door de vak
organisaties genomen afweermaatregel saboteert, zich tegen
over het streven der vakorganisaties stelt.
Het verwondert spreker, dat de menschen van de vakorga
nisaties over dit voorstel zulk een misbaar maken.
De heer Baart zegt wel, dat het in hoofdzaak over de trans
portarbeiders gaat, maar men vergete niet, dat, of het trans
portarbeiders dan wel andere arbeiders zijn, allen over één
kam worden geschoren.
Wat de uitbetaling van de wachtdagen betreft, de eisch
van het maken van v/achtdagen is een sociale maatregel,
dien de vakorganisaties, de menschelijke zwakheid kennende,
wenschelijk hebben geacht. Er zijn nu eenmaal menschen,
die, al zijn zij tijdig lid van een vakorganisatie geworden,
niet tegen de verleiding kunnen en gaarne enkele vrije dagen
nemen, vooral wanneer zij die van de vakorganisatie uitbe
taald krijgen.
Spreker hoort den heer Schüller zeggen: „dat is het
toppunt", maar hij neemt geen woord terug van hetgeen
hij heeft gezegd. De heeren Baart en Schüller weten ook
wel, dat er arbeiders zijn, die het niet zoo erg vinden een
week zonder werk te zijn, als zij van de organisatie f 20.
kunnen trekken. Trouwens, indertijd hebben de organisaties
zelf de bepaling in het leven geroepen, dat wachtdagen
moesten worden gemaakt, juist om dergelijke fraude te voor
komen. De opmerking van spreker is dus gebaseerd op
de feiten.
Straks is een adres voorgelezen, waarin hetzelfde voorkwam.
In de Commissie voor Sociale Zaken is de opmerking gemaakt,
dat de menschen een jaar betalend lid van hun vakorgani
satie moesten zijn om steun te kunnen trekken. Het blijkt,
dat die organisatie in den Haag zelf gevraagd heeft de rege
ling zoodanig te maken, dat men eerst na een jaar trekker
kon zijn. Dit zijn feiten, die de heer Baart niet kan weerspreken.
Spreker herhaalt, dat de werkloozenkas werd misbruikt
door personen, die zich aanmelden als lid van de vakorga
nisatie, teneinde op die kas te kunnen parasiteeren. Daar
moet de gemeente een stokje voor steken, want de vakorga
nisaties hebben zelf al de opvoedende taak op zich genomen
om dat euvel tegen te gaan, maar de gemeente moet die
opvoedende maatregelen terdege steunen.
Spreker meent, dat men met het voorstel van Burgemeester
Qn Wethouders op den juisten weg is.
De heer Heemskerk merkt op, dat in het voorstel van
Burgemeester en Wethouders staat:
«Ons College, hoewel aanvankelijk niet ongenegen de voor
stellen van den heer van Stralen in gunstige overweging te
nemen, heeft echter gemeend
Dat woordje «aanvankelijk" maakte op spreker eerst een on-
aangenamen indruk, daar hij meende, dat Burgemeester en Wet
houders geneigd waren op de voorstellen van den heer van
Stralen die spreker mede ondersteund heeft nader
terug te komen.
Daarom zou spreker den Wethouder de pertinente vraag
willen stellen, of dat woordje verband houdt met het praeadvies
van Burgemeester en Wethouders, waarin zij voorstellen een
verandering in de steunregeling aan te brengen, m. a. w. indien
het voorstel van Burgemeester en Wethouders door den Raad
wordt geaccepteerd en aldus de toestand gezuiverd is, is het
dan niet nóodig de door den heer van Stralen gedane voor
stellen in gunstige overweging te nemen? Spreker vraagt dat,
omdat hij veel goeds in het voorstel van Burgemeester en
Wethouders ziet. De bedoeling van het voorstel van Burge
meester en Wethouders is blijkbaar om de bepalingen ten
opzichte van de ondersteuning zoodanig te maken, dat zij
voldoen aan datgene, dat bedoeld wordt met de geheele
crisisinstelling.
De steunverleening is in 1922 in Leiden opgezet, en de
bedoeling was om die werklooze arbeiders te helpen, die eerst
voor zichzelf hadden gezorgd en door ongelukkige omstandig
heden waren uitgesloten van de werkloozenkas en andere
ondersteuningen, en dus bij het Burgerlijk Armbestuur zouden
moeten terecht komen.
Uit de toelichting van Burgemeester en Wethouders begrijpt
spreker nu, dat na dien tijd, ook door een Raadsbesluit, de
grenzen minder eng zijn genomen en ook menschen, dieniet
een geruimen tijd voor zich zelf hadden gezorgd, door de
gemeente werden geholpen.
Als het er alleen om gaat de menschen te helpen, die eerst
voor zich zelf hebben gezorgd en die dus niet gelijk staan
met de armlastigen, die bij het Burgerlijk Armbestuur moeten
terecht komen, dan acht spreker het gewenscht dit voorstel
aan te nemen en die menschen zoo ruim mogelijk te helpen.
Spreker hoopt van den Wethouder de verklaring te krijgen,
dat in aanneming var. dit voorstel zal liggen opgesloten het
in gunstige overweging nemen van de voorstellen, die gedaan
zijn, om de steunregeling voor de bona fide arbeiderseenigs-
zins royaler te maken.
De heer Goslinga begint met op te komen tegen de tot
tweemaal toe door den heer Baart gemaakte opmerking, dat
men had mogen verwachten, dat in vervulling zou zijn gegaan
de toezegging, door Burgemeester en Wethouders bij de be
handeling van de begrooting gedaan, toen zij de voorstellen
van den heer van Stralen in praeadvies namen, dat zij een
verbetering in de steunregeling zouden voorstellen. Dat element
moet uit de discussie verwijderd worden om deze zuiver te
maken, want blijkens de notulen van de Raadsvergadering
van 8 December, waarin men leest
«Burgemeester en Wethouders hebben geen bezwaar tegen
het denkbeeld, om de voorstellen van den heer van Stralen
in zake de steunverleening te stellen in hun handen om
praeadvies. Zij wenschen zich echter niet te binden aan
eenigen termijn, want zij hebben toch reeds veel werk, maar
dat wil niet zeggen, dat het maanden zal moeten duren.
«Daarmede is dan aan het bezwaar van den heer Heems
kerk voldaan, want de door hem gemaakte opmerkingen in
verband met den steun zullen daarbij zeer ernstig worden
overwogen. Spreker meent uit den mond van den heer
Heemskerk enkele klanken te hebben vernomen, waarvoor
hij wel iets gevoelt, maar men moet hem in deze zeer moeilijke
kwestie eenigszins den tijd laten", is die toezegging niet
gedaan.
Hetgeen daar staat is zoo neutraal mogelijkhet om praeadvies
nemen van die voorstellen, met de belofte van spreker de zaak van
alle kanten te zullen bekij ken Spreker, die Burgemeester en Wet
houders in deze had te adviseeren, heeft dat laatste gedaan,
waarbij hem bleek, dat er wel aanleiding was in die steun
regeling eenige verbetering te brengen in den geest van de
wenschen van de heeren van Stralen en Heemskerk, maar
tevens dat er aan de steunregeling een fout kleefde, welke
er uit moest om de zaak gezond te maken. Die fout staat
in artikel 10, sub a, bepalende dat ook voor ondersteuning
in aanmerking komen zij, die hoewel georganiseerd, nog niet
op een uitkeering uit de werkloozenkas hunner vakorgani
satie recht hebben. Die woorden «nog niet" zijn in 1921 in
de steunregeling gekomen. De Minister van Binnenlandsche
Zaken heeft toen een subsidiaire steunverleening in het leven
geroepen yoor bepaalde categorieën van arbeiders, welke later
is uitgebreid, en toen werd de Rijksbijdrage ook gegeven voor
nog niet-rechthebbenden op een uitkeering uit de werkloo
zenkas. Dat is in een regeling van 1922 herhaald en de Raad
heeft het overgenomen in een regeling van de steuncom-
missie, onder presidium van den heer Bots, van 1 Januari
1923. In het reglement op de steunregeling is het later
overgenomen.
Dat is heel goed te verklaren. Men heeft de oplossing van
de moeilijkheden van het werkloosheidsvraagstuk gezien in
de werkloosheidsverzekering, een standpunt, dat in den Raad
o. a. met kracht is verdedigd door den heer van Stralen
tegenover den heer Knuttel. Men heeft toen, teneinde het
zich organiseeren aan te moedigen, steunverleening in uitzicht
gesteld voor hen, die nog geen recht hadden op een uitkee
ring uit een werkloozenkas en toch georganiseerd waren.
Dat standpunt is bijzonder sterk tot uiting gekomen in den
Raad in November 1922 bij de behandeling van het prae
advies van Burgemeester en Wethouders op het verzoek der
gezamenlijke arbeidersorganisaties in Leiden, strekkende om
de steunverleening bij het Burgerlijk Armbestuur weg te
halen en een speciaal steuncomité in het leven te roepen.
In de Raadsvergadering van 6 November 1922 is daarover
uitvoerig gediscussieerd. Spreker heeft die discussie nagelezen
en hem is gebleken, dat het debat twee hoofdmomenten had.
In de eerste plaats wilde men de georganiseerde werklooze
arbeiders, die altijd hebben willen werken, maar door omstan
digheden verhinderd zijn werk te vinden, niet naar het Bur
gerlijk Armbestuur hebben. De heer van Stralen zeide
«Het zedelijk recht van die arbeiders op ondersteuningen
en het typische verschil tusschen die arbeiders en de arm
lastigen, die krachtens de Armenwet door het Burgerlijk Arm
bestuur worden ondersteund, is aan het Burgerlijk Armbestuur
niet duidelijk en ook niet duidelijk te maken. 'Vandaar dat de
grieven van de arbeiders wel grond hebben."
In denzelfden geest spraken de heer Schoneveld en Mevrouw
van Itallievan Embden. Verder werd er gezegd
«Om van de toekomst af te stappen en terug te keeren
tot het naaste heden, is mijn wensch, dat voor de werkloo-
zenondersteuning een aparte commissie zou bestaan en die
taak niet zou worden opgedragen aan het Burgerlijk Arm
bestuur, dat weer voor andere dingen noodig is."
De heeren Jan de Lange en Heemskerk spraken ook in
denzelfden geest.