84,
MAANDAG 21 MEI 1928.
De Voorzitter, zich aansluitende bij het gesprokene door
den heer Bergers, ontraadt de aanneming van het voorstel
van den heer Groeneveld.
Het voorstel van den heer Groeneveld wordt in stemming
gebracht en met 21 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Meynen, van der Reyden,
Spendel, Eikerbout, Romijn, de Reede, van Es, Parmentier,
Heemskerk, Bosman, Reimeringer, Tepe, Splinter, Goslinga,
Kuivenhoven, van Rosmalen, Wilmer, Wilbrink, Bergers,
Huurman en Sijtsma.
Vóór stemmen: de heeren Schüiler, Vallentgoed, Burgerjon,
Verwey, Kooistra, van Tol, Baart, Groeneveld, van Eek en
Mevr. Braggaarde Does.
(De heer Manders had gedurende deze stemming de ver
gadering tijdelijk verlaten).
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkom
stig het praeadvies van Burgemeester en Wethouders besloten.
XIII. Vaststelling van het vermenigvuldigingscijfer, bedoeld
in de verordening op de heffing eener plaatselijke belasting
naar het inkomen te Leiden, voor het belastingjaar Mei 1928—
Mei 1929.
(Zie Ing. St. Nis. 101 en 102).
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
besloten.
XIV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 20 October 1924, (Gem. Blad No. 27), betreffende den
Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken.
(Zie Ing. St. No. 103.)
Hierbij komt tevens in behandeling het desbetreffend verzoek
van den Neutralen Bestuurdersbond.
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Baart zegt, dat men had mogen verwachten, dat
Burgemeester en Wethouders na de toezegging, welke indertijd
aan zijn partijgenoot van Stralen is gedaan, waren gekomen
met een voorstel om in de steunregeling verbetering te
brengen, terwijl zij daarentegen aan den Raad een voorstel
hebben voorgelegd, dat voor de arbeiders een verslechtering
beteekent. Spreker zou gaarne vernemen wat Burgemeester
en Wethouders daartoe heeft geleid. Is er verandering ge
komen in het aantal werkloozen of zijn de verhoudingen van
dien aard, dat men kan zeggen, dat een wijziging van de
verordening noodzakelijk is geworden? Dat is geenszins
het geval.
Het aantal bij de Arbeidsbeurs ingeschreven werklooze
arbeiders bedroeg op 16 Juni 1924 621, op 16 Juli 1925 587,
op 19 Mei 1926 460 en op 18 Mei 1927 515, terwijl het op
het oogenblik 497 is. Die cijfers wijzen er niet op, dat de
verhoudingen gunstiger zijn geworden. De steunregeling
voorzag in de behoeften van werklooze arbeiders, indien zij
drie maanden lid van een organisatie waren. Burgemeester
en Wethouders stellen zich thans op het standpunt, dat de
tijden normaal zijn geworden. Die werklooze arbeiders moeten
thans 26 weken lid zijn van een organisatie, maar dat wil
nog niet zeggen, dat zij dan aanspraak kunnen maken op
een uitkeering uit een werkloozenkas. Dat meenen de Raads
leden misschien, die zich niet met het vraagstuk van de
werkloosheid bezig houden. In de nieuwe verordening wordt
nu gezegd, dat een arbeider 26 weken lid van een organisatie
moet zijn, maar daarnaast moet hij ook uitgetrokken zijn,
zoodat het niet tot de onmogelijkheden behoort, dat, indien
een arbeider georganiseerd is en blijk heeft gegeven niet
meer voor de verzekering te kunnen betaien, hij nog geen
aanspraak kan maken op de bepalingen, zooals zij thans
gelden voor arbeiders, die georganiseerd zijn en drie maanden
lid zijn van een organisatie.
Volgens het voorstel zouden er groote groepen menschen
zijn, die in verband met den korten duur van hun werk, zich
bij een organisatie zouden laten inschrijven, opdat zij niet bij
het Burgerlijk Armbestuur zouden behoeven terecht te komen.
Spreker meent echter, dat dit aantal maar zeer gering is,
omdat de groep arbeiders, welke het hier betreft, is die van
de transportarbeideis. Er zal straks wel een aantal trans
portarbeiders worden genoemd, die geprofiteerd hebben van
de bepaling, dat zij, die drie maanden lid van een organisatie
zijn, bij werkloosheid op een uitkeering uit de gemeentelijke
steunregeling aanspraak kunnen maken, maar, zooals bekend
is, is voor die gioep een minder gunstige bepaling getroffen,
waardoor zij uit de steunregeling is gelicht en haar leden
gedurende het geheele jaar slechts 36 dagen van den steun
kunnen genieten: 15 dagen in het eerste half jaar en 21
dagen in het tweede. Een beroep op deze groep van arbeidérs
kan dus niet van groote beteekenis zijn.
Men dient ook in oogenschouw te nemen, dat wel de
uitkeeringen worden genoemd, maar in den regel wordt
verzuimd mede te deelen hoelang die zijn genoten, terwijl
bovendien zelfs menschen, die 40 cent hebben gekregen,
worden gerekend tot hen, die een uitkeering hebben genoten.
Van het uitbetalen van wachtdagen wordt in het voorstel
van Burgemeester en Wethouders niets gezegd, wat heel
begrijpelijk is, omdat de verordening er ook niet over spreekt.
Nu zal bij aanneming van dit voorstel voor honderden arbei
ders een verslechtering worden ingevoerd, omdat thans zij,
die drie maanden bij een organisatie zijn aangesloten en
eventueel een ondersteuning kunnen krijgen, in geval zij
wachtdagen moeten maken, die uitbetaald krijgen. Als iemand,
die recht heeft op 60 dagen uitkeering van zijn organisatie,
maar om de 8 weken wachtdagen moet maken, na zeven
weken werkloos te zijn geweest, de achtste week werkt, moet
hij opnieuw wachtdagen maken. Die wachtdagen betaalde de
steunregeling tot dusverre uit, maar dat zal bij aanneming
van dit voorstel niet meer het geval zijn, omdat dan alleen
uitgetrokkenen voor ondersteuning in aanmerking zullen
komen en de personen, die in het door spreker genoemde
geval verkeeren, niet uitgetrokken zijn.
Naar aanleiding van de toezegging, die gedaan is in ver
band met de voorstellen van den heer van Stralen, had men
mogen verwachten, dat een wijziging van de verordening
zou zijn voorgesteld, waardoor in plaats van een groote ver
slechtering, zooals dit voorstel bevat, een verbetering van de
steunregeling was gebracht.
De heer Goslinga voegt spreker toe, dat dat niet is toege
zegd, maar spreker wijst er op, dat Burgemeester en Wet
houders blijkens hun praeadvies aanvankelijk niet ongenegen
waren de voorstellen van den heer van Stralen in gunstige
overweging te nemen en dat bij de behandeling van de
begrooting naar aanleiding van een vraag van den heer
Heemskerk door den heer Goslinga is gezegd, dat het wel
niet binnen twee of drie maanden zou gebeuren, maar toch
zoo spoedig mogelijk verbeteiingen zouden worden voorge
steld.
Door aanneming van dit voorstel zou men den verkeerden
weg opgaan en daarom geeft spreker den Raad in overweging
het voorstel te verwerpen en het College te verzoeken een
verbetering in de steunregeling voor te stellen.
De heer Wilbrink is niet overtuigd, dat de oplossing van
den heer Baart en zijn partijgenoot van Stralen ten bate zou
komen van de bona fide arbeiders. In de Sociale Commissie
is altijd naar voren gebracht, dat de georganiseerde arbeiders
niet op één lijn behooren te worden gesteld met de paupers,
die niet voor den kwaden dag hebben gezorgd. Het gaat
thans over deze laatsten.
De heer Baart pleit nu voor menschen, die of alleen de
werkloosheidskas gebruiken, of de organisatie misbruiken,
teneinde een verbetering in hun steunregeling te krijgen.
Spreker moet constateeren, dat de heer Baart dan toch zijn
vroegere principes over boord heeft gegooid, want voorheen
meende hij, dat voor die menschen geen maatregelen getrof
fen moesten worden.
Spreker meent, dat onder de niet-georganiseerden ook heel
fatsoenlijke menschen zijn, die voor den kwaden dag iets op
zij leggen. De heer Baart komt nu op voor menschen, die bij
een vakorganisatie willen komen, omdat de gemeente dan
zoo'n goede regeling heeft gemaakt. Het streven om te be
vorderen, dat zooveel mogelijk de arbeiders zich organiseeren,
valt toe te juichen, maar de gemeente moet niet dergelijke
maatregelen treffen, waardoor de menschen er als het ware
naartoe worden gedreven. Bij het instellen van de werkloo-
zenkassen zijn door de organisaties zoodanige maatregelen
getroffen, dat met de menschelijke zwakheden werd rekening
gehouden, en daarom zeiden zijeerst moet ge 26 weken lid
van onze werkloozenkas zijn, indien gij trekker wilt worden.
Daardoor is het parasiteeren op de werkloozenkas, door de
organisatie te misbruiken, voorkomen. Daarvoor zijn de wacht-
weken ingesteld. Maar de maatregelen van de vakorganisaties
zijn teniet gedaan door de gemeente, die de bepalingen uit
strekte tot arbeiders, die 13 weken lid van een organisatie
zijn, of het bona ffde arbeiders zijn of niet. Dat het lang niet
altijd bona fide arbeiders zijn blijkt hieruit, dat sommigen na
drie maanden voor ondersteuning van het crisis-comité in
aanmerking komen. Menschen, die op deze wijze handelen,
zijn toch niet in staat de vakorganisaties op hooger plan te
brengen, wat toch de bedoeling moet zijn. Het zijn de arbei
ders, die alleen lid van een vakorganisatie worden, omdat zij
er materieel voordeel in zien. Vooreerst kan het toch niet de
taak van de gemeentelijke steunregeling zijn om op die wijze
door middel van de vakorganisatie de uitkeeringen op gelijk
peil te brengen met die van het Burgerlijk Armbestuur, maar
bovendien wordt schade toegebracht aan de vakorganisatie,