MAANDAG 21 MEI 1928. 81 geheele opslagplaats zal later moeten worden afgegraven en daarop zal niet kunnen worden bezuinigd, al doet men het dadelijk. De bouten afscheiding is zóó slecht, dat het College gemeend heelt uit een welstandsoogpunt die dit jaar te moeten verbeterende vernieuwing van de schoeiing echter kan nog wel een jaar wachten en het zou geen zin hebben daarvoor thans de gelden toe te staan. De heer Manders zegt, dat het hem gewenscbt voorkomt om de verfraaiing tegelijk ter hand te nemen met de ver betering van het eigenlijke terrein. De heer Splinter zegt, dat de late indiening van het voorstel verband houdt met het feit, dat men voor de Gemeentereiniging een helling noodig had, zoodat eerst de plaats bepaald moest worden waar die helling zou komen. Anders was spreker al eerder met hetzelfde plan gekomen. De heer Manders herhaalt, dat het hem toch gewenscht voorkomt om de verfraaiing ter hand te nemen tegelijk met de verbetering van het eigenlijke terrein. Hij wijst er op, dat het dan ook goedkooper wordt. In plaats van een houten beschoeiing van 80 Meter lengte a 45.per strekkenden Meter, zou men een geheel betonnen walmuur kunnen maken voor denzelfden prijs. Spreker vraagt, waarom men die beide werken nu niet gelijktijdig ter hand kan nemen. Men moet öf het geheel nu, óf het geheel later maken. De verfraaiing en de verbetering zijn z. i. beide even urgent. De heer Splinter zegt, dat hij de verfraaiing veel urgenter acht. Hij is verleden jaar met den Directeur van Gemeente werken ter plaatse wezen kijken, en deze wenschte toen de afscheiding te laten verven. Waar deze zeer slecht is, heeft spreker toen in overweging gegeven daaraan niets meer te doen, en een nieuwe afscheiding te maken. De Directeur van Gemeentewerken heeft toen niet gesproken over de schoeiing, maar is tegelijkertijd met dit voorstel gekomen, omdat men dit altijd kón doen en men uit zuinigheidsoogpunt dit op de begrooting van 1929 wilde brengen; te meer nog, omdat het bij uitvoering in twee tempo's niet noemenswaardig voor- deeliger zal zijn; de Commissie van Fabricage heeft dit nog niet noodig geacht. Spreker geeft in overweging dit jaar er dus nog niet toe over te gaan. De heer Manders zegt het niet eens te zijn met den Wet houder. Men spaart in ieder geval op de 6 Meter walmuur 55.per strekkenden Meter of 330uit. De Wethouder zegt, dat de kosten voor verbetering zullen bedragen 3600. terwijl dan nog het andere werk er bij komt, maar spreker ziet niet zooveel xander" werk. De geheele verbetering kost ƒ5500.waarvan begroot is voor 80 Meter houten beschoeiing a ƒ45.een bedrag van ƒ3600.—voor 300 M2. bestrating a ƒ3.50, een bedrag van ƒ1050.—, rest nog ƒ850.voor ander werk. Indien men handelt, zooals spreker voorstelt, dan beteekent dat een besparing op ƒ3000.van minstens 10%, terwijl de kosten voor het brengen en weghalen van de heistelling worden uitgespaard, en het andere materiaal ook reeds aanwezig is. Spreker herhaalt, dat verbetering van het terrein tegelijk moet plaats vinden met de verfraaiing. Spreker is gaarne bereid er een voorstel van te maken. De Voorzitter deelt mede, dat door den heer Manders het volgende voorstel is ingediend: «ündergeteekende stelt voor met de uitvoering der werken tot verbetering van den toestand nabij den ingang van de Stadshulpwerf aan de Oude Heerengracht terzelfder tijd uit te doen voeren de werken tot verbetering van het terrein van de Stadshulpwerf, bestaande in het maken van 80 M. betonnen walmuur langs den Heerensingel met bijkomende werken en daarvoor de benoodigde gelden ter beschikking van Burgemeester en Wethouders te stellen." Het voorstel van den heer Manders wordt voldoende onder steund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Splinter herhaalt voor het denkbeeld van den heer Manders niet veel te kunnen gevoelen. Er komt bij, dat het College bij zijn begrooting niet heeft gerekend op een betonnen schoeiing, slechts op een houten schoeiing, waarmede zonder bezwaar kan worden volstaan. De heer Manders, die in zijn voorstel spreekt van »de noodige gelden", zal moeten vastleggen welk bedrag zal moeten worden uitgetrokken. Het is echter een werk, waaraan de gemeente thans geen behoefte heeft, omdat de werf groot genoeg is. Het volgend jaar kan men een eenvoudige schoeiing maken, den grond afgraven en daarna het terrein gebruiken voor uitbreiding van de Stadswerf. Waar aanneming van het voorstel van den heer Manders geen bezuiniging zou brengen, geeft spreker in overweging dat voorstel te verwerpen en alleen de ƒ3000.noodig voor het in orde maken van het vóórgedeelte van het terrein, te voteeren. Het volgend jaar zullen dan het overige gedeelte van het terrein en de schoeiing in orde kunnen worden gemaakt. De heer Schüller merkt op, dat de Wethouder zeide, dat bij meendedat het voorstel van den heer Manders niet goed kooper was. Men moet echter iets positiefs weten, opdat men de zaak kan overzien. Spreker stelt voor, dit punt van de agenda aan te houden, opdat het voorstel van den heer Manders kan worden overzien en er praeadvies over kan worden uitgebracht. De Voorzitter zegt, dat de heer Schüller heeft voorgesteld om het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te houden, opdat praeadvies kan worden uitgebracht op het voorstel van den heer Manders. Dit voorstel zal eerst in stemming worden gebracht. Het voorstel van den heer Schüller, om de behandeling van punt 9 aan te houden, wordt, na voldoende te zijn onder steund, met 19 tegen 13 stemmen verworpen. Tegen stemmen: de heeren Meijnen, van der Reijden, Spendel, Eikerbout, de Reede, van Es, Parmentier, Bosman, Reimeringer, Tepe, Splinter, Goslinga, Kuivenhoven, van Ros malen, Wilmer, Wilbrink, Bergers, Huurman en Sijtsma. Vóór stemmen: de heeren Schüller, Vallentgoed, Burgerjon, Romijn, Verweij, Kooistra, Heemskerk, van Tol, Baart, Groe- neveld, van Eek, Manders en mevrouw Braggaarde Does. (De heer Huurman was inmiddels ter vergadering gekomen). De heer Goslinga betreurt het, dat de heer Manders op deze wijze tegen het eenvoudige voorstel van Burgemeester en Wethouders opponeert. Er is op het gebied, waarop het voorstel van Burgemeester en Wethouders betrekking heeft, in Leiden nog veel te doen, b.v. ten opzichte van bruggen enz. Nu is er voor elke kwestie op dit gebied een oplossing te vinden, die veel geld kost, maar ook is er wel een oplossing te vinden, die minder geld kost en toch een aardige ver betering kan brengen. Een dergelijke verbetering kan dan in weinig tijd en met geringe kosten worden tot stand gebracht. Nu bestaat bij Openbare Werken het prijzenswaardig streven om groote dingen in het groot aan te pakken, zooals b.v. bij de nieuwe Havenbrug, maar ook om kleine dingen in het klein aan te pakken, m. a. w. niet altijd de duurste oplossing te zoeken. Wanneer een voorstel als dit wordt begroet op een wijze, zooals thans het geval is, dan zou de werklust bij den Wethouder en de Commissie van Fabricage wel eens kunnen bekoelen, en dat zou hij ten zeerste betreuren. Spreker hoort den heer Kooistra zeggendan gaat u maar weg! De heer Kooistra zou misschien alle Wethouders wel weg willen hebben. Spreker acht de mentaliteit, om met een radicale maar duurdere oplossing te komen, verkeerd. De heer Splinter heeft gezegd, dat hij het volgend jaar een post op de begrooting zal zetten, maar spreker heeft de stille hoop, dat die post pas in 1930 of 1931 op de begrooting zal komen. Dan beeft men in ieder geval de rente verdiend, welke gelijk is aan hetgeen het voorstel van den heer Manders naar zijn inzicht minder zal kosten. Men ziet het vaker, dat, als aan een of andere zaak een oplossing is gegeven, die voldoet, over duurdere oplossingen niet meer wordt gesproken. De verbinding van den Maresingel met de binnenstad door middel van een hulpbrug is een oplossing, die voldoet, en nu is ook een duurdere oplossing, het maken van een grootsteedsche verbinding, van de baan. Spreker vindt dergelijke partiëele oplossingen heel gewenscht en in den Raad moet daartegen niet worden geopponeerd, want, als men dat doet, kan het een verkeerde uitwerking hebben op de Commissie van Fabricage en op den Wethouder. Spreker zou dat zeer betreuren en met hoe grooter meerder heid het voorstel van den heer Manders dan ook verworpen wordt, des te aangenamer het hem zal zijn. De heer Schüller zegt, dat de heer Goslinga niet bevreesd behoeft te zijn, dat, als in den Raad tegen voorstellen als dit, oppositie wordt gevoerd, daardoor op hem als lid van de Commissie van Fabricage een verkeerde invloed zal worden uitgeoefend. Waar de Wethouder zegt, dat, indien er voorstellen worden gedaan, die duurder zijn, deze moeten worden bekeken, dan zal hij hebben aan te toonen, niet met woorden, maar met cijfers, dat het voorstel van den heer Manders duurder zal uitkomen dan het partiëele voorstel van Burgemeester en Wethouders; anders heeft men aan dergelijke redevoeringen niet veel. Vandaar sprekers voorstel om praeadvies.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 3