88
MAANDAG 21 MEI 1928.
Zoo zijn inlertijl in de Leidsche steunregeling ook opge
nomen zij, die nog niet voor een uitkeering uit de werk-
loozenkas in aanmerking kwamen, maar daarmede kan niet
altijd worden voortgegaan. Uit de mededeelingen van den
heer Goslinga is gebleken, dat den laatsten tijd zich arbei
ders eerst op hun 35ste of 36ste jaar als lid van hun vakorga
nisatie aanmelden en dan enkele maanden daarna werkloos
werden. Hij noemde een paar bakkers. Het is eigenaardig,
dat in dai bedrijf zich den laatsten tijd meer werkloosheid
openbaart. Dientengevolge gevoelde men meer en meer den
drang der noodzakelijkheid om zich bij een organisatie aan
te sluiten, teneinde zich een dak boven het hoofd te ver
schaffen, in den vorm dat men dan verzekerd zou zijn in
geval van werkloosheid.
De heer Wilbrink heeft gezegd, dat de arbeiders tot de
organisatie toetreden, omdat de gemeente zoo'n goede rege
ling heeft getroffen. Spreker hoopt niet, dat er veel van die
arbeiders zijn, want men zou weinig staat op hen kunnen
maken, aangezien deze in hoofdzaak om finantieële voor-
deelen tot de organisatie komen. Veel beter is het, dat men
leden krijgt, die uit beginsel tot de organisatie toetreden.
De heer Wilbrink meent ook, dat de menschen gedreven
worden naar de organisatie. Spreker kan dat niet zoo erg
vinden, daar het toch een opvoedende kracht heeft. Spreker
doet den heer Wilbrink opmerken, waar hij zeide, dat de
arbeiders na 26 weken recht hebben op uitkeering, dat de
arbeiders dan gewerkt en gecontribueerd moeten hebben,
anders kunnen zij geen rechten doen gelden.
Er is gezegd, dat de werklieden wel eens een vrijen dag
willen hebben. Spreker meent, dat men niet moet zeggen,
dat de arbeiders liever werkloos zijn, dan dat zij werken.
De menschen, die werken als nummer één beschouwen, zullen
liever werken, dan zich om steun aan te melden.
Spreker wijst er op, dat, wanneer een arbeider zich voor
steun komt aanmelden, men niet te hooi en te gras zegt
hier heb je een uitkeering, ga nu maar naar huis. Men moet
eerst een ontslagbewijs van den patroon overleggen, waarin
de reden, die tot het ontslag geleid heeft, moet zijn vermeld,
anders kan men geen uitkeering krijgen. In 4914 stond de
werkloozenkas buiten de Rijksregeling. Toen waren er reeds
organisaties, die de bepalingen in haar reglement hadden,
dat, indien men minstens 6 dagen werkloos was geweest,
die wachtdagen uitbetaald werden. Dit acht spreker een
goeden maatregel.
De Wethouder zeide, dat de uitkeeringen uit de werk
lozenkassen verlengd moeten worden, waardoor de uitkee
ringen der gemeente minder kunnen worden.
Spreker meent, dat dit een mooie theorie is, die verschil
lende gemeentebesturen van groote gemeenten ook willen
toepassen, maar waartoe men niet moet overgaan, tenzij men
een débacle wil zien ontstaan.
Spreker hoopt, dat men er voor bewaard blijft, dat deuit-
keeringstermijn van de werkloozenkassen niet op 90 dagen
wordt gebracht, daar dit ten gevolge kan hebben, dat deze
uitkeeringsduur boven de draagkracht der werkloozenkassen
kan gaan, en de gemeente en rijk weder maatregelen zullen
moeten treffen, om de werklooze arbeiders te hulp te
komen.
Spreker is liet er niet mede eens, dat wachtdagen door de
gemeente moeten worden uitbetaald, al vindt hij het niet
zooerg.dat het tot dusverre wel is gebeurd, zij het dan ook
buiten een Raadsbesluit om. Hij zou liever zien, dat in alle
reglementen van de werkloozenkassen werd bepaald, dat de
wachtdagen werden uitbetaald, wanneer de werklooze een
volle week werkloos is geweest.
Het verheugt spreker, dat in het voorstel van Burgemeester
en Wethouders de gedachte ligt opgesloten om, wat de steun-
verleening betreft, tot een zuivering te komen en te weren
degenen, die niet tot een vakorganisatie toetreden. Kunnen
of willen die menschen het niet doen, dan moeten voor hen
andere bepalingen gelden. Spreker is er vóór, dat getracht
wordt voor de bona fide arbeiders te krijgen een verhooging
van den huurbon en van den kindertoeslag, alsmede een ver
lenging van den uitkeeringstermijn.
De heer Heemskerk wil even een verklaring afleggen ten aan
zien van de stem, welke hij over het voorstel van Burgemeester
en Wethouders zal uitbrengen, omdat hij te dien opzichte
in eerste instantie een sterke reserve heeft gemaakt.
Spreker heeft met belangstelling gehoord welke plannen
de Wethouder heeft ten aanzien van de voorstellen van den
heer van Stralen en ook welke beweegredenen het College er
toe hebben geleid deze verordening eerst aan de orde te
stellen. Hij is het met den heer Baart eens, dat er geen
sprake van mag zijn, dat aan de steunregeling wordt ontno
men het karakter, dat er bij de totstandkoming in gelegd is,
n.l. dat van te zijn een verlengstuk van de werkloosheids
verzekering. Na de verklaringen, in dat opzicht door den
Wethouder afgelegd, zal spreker zijn stem aan het voorstel
geven, omdat men daarmede blijft in de lijn van het doel,
waarmede de steun verleening indertijd is totstandgebracht.
De heer Goslinga doet opmerken, dat volgens den heer
Baart de verhoudingen moeten blijven bestaan. Als dat zoo
is, dan had de heer van Stralen geen voorstellen moeten
doen, want men wist, dat het indienen van voorstellen er
toe zou leiden, dat Burgemeester en Wethouders de zaak
nog eens bekeken en nagingen of er aanleiding was op die
voorstellen in te gaan en of er dingen waren, die verkeerd
werkten. In zulk een geval bekijkt het College de zaak iets
breeder dan het Raadslid, dat voorstellen doet.
De heer Baart heeft niet aangetast de stelling van spreker, dat
het indertijd ging om het maken van een scheiding tusschen
armlastigen en bona fide werklooze arbeiders en het verbin
den van de steunuitkeering aan de werkloosheidsuitkeering
der organisatie. Door dit voorstel wordt die lijn zuiver door
getrokken en sterker aangehaald. Nu zullen er, als de woorden
»nog niet" uit de verordening worden geschrapt, wel menschen
buiten de steunregeling vallen, die er eerst in opgenomen
waren. De heer Baart heeft een voorbeeld genoemd van een
metaalbewerker, die 9 maanden lid is van een organisatie
en nog geen recht heeft op uitkeering. Spreker merkt op, dat
die man zich dan te laat georganiseerd heeft.
De heer Baart zeide, dat de arbeiders geen lid worden van
een organisatie met het doel om van de steunverleening te
profiteeren, maar er zijn toch ongetwijfeld van die menschen.
Bij velen ligt heter dik op. Een poetser van de N. Z. T. M.,
die toch een seizoenwerker is, is op 4 Juli lid geworden van
den Spoor- en Tramwegbond, terwijl hij op 5 October al om
steun gekomen is. Hij wist toch van te voren, dat hij met
October werkloos zou worden. Moet men dat nu blijven aan
moedigen'? Dan krijgt men nooit een zuiveren toestand. Die
poetser b.v. had reeds lid moeten zijn vóór hij bij de N. Z. T. M.
kwam.
Indien men de verordening houdt zooals zij thans luidt,
dan zal de prikkel om zich te organiseeren bij de arbeiders
geringer worden, en blijft ook het échappatoire, om buiten de
vakorganisatie te blijven en toch de voordeelen daarvan te
genieten, bestaan.
De heer Baart zegt, dat hij nog één opmerking van den
heer Goslinga niet wil laten passeeren. Spreker zou hebben
gezegd, dat de bestaande verordening gehandhaafd diende te
blijven. Spreker erkent dit, maar daarnaast heeft hij gezegd,
dat, zooals hij trouwens verwachtte, door het voorstel van
Burgemeester en Wethouders geen verbetering in de steun
regeling zal tot standkomen, zooals wij die hadden mogen
verwachten. Het is door het voorstel van Burgemeester en
Wethouders uitgesloten, dat iemand, die drie maanden lid is
van een organisatie, aanspraak kan maken op de gemeentelijke
steunregeling, terwijl het ook uitgesloten is, dat iemand de
wachtdagen uitbetaald krijgt.
Spreker staat nog op het standpunt, dat, wanneer de Raad
het voorstel van Burgemeester en Wethouders aanneemt, dit
een verslechtering beteekent voor die arbeiders, welke dikwijls
door werkloosheid worden getroffen.
De algemeene beschouwingen worden gesloten.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening wordt
met 23 tegen 9 stemmen vastgesteld.
Vóór stemmen: de heeren Meijnen, van der Reijden, Spendel,
Eikerbout. Romijn, de Reede, van Es, Parmentier, Heemskerk,
Bosman, van Tol, Reimeringer, Tepe, Splinter, Goslinga,
Kuivenhoven, van Rosmalen, Wilmer, Wilbrink, Bergers,
Huurman, Sijtsma en Manders.
Tegen stemmen: de heeren Schüller, Vallentgoed, Burgerjon,
Verweij, Kooistra, Baart, Groeneveld, van Eek en mevrouw
Braggaarde Does.
De Voorzitter wijst er op, dat dit de laatste vergadering
is, die de heer Burgerjon hier, menschelijker wijze gesproken,
zal medemaken. Spreker gevoelt behoefte om den heer Burgerjon
in de eerste plaats te danken voor de belangstelling, die hij
voor de zaken van den Raad heeft getoond. In de tweede
plaats móet spreker er zijn spijt over uitdrukken, dat de
heer Burgerjon den Raad gaat verlaten.
Gedurende de enkele maanden, dat de heer Burgerjon
Raadslid is, heeft zijn medewerking niet dien omvang, niet
die uitgebreidheid kunnen aannemen, als in latere jaren onge
twijfeld het geval zou zijn geweest, maar spreker wenscht
hem toch te bedanken voor de belangstelling, die hij voor de
belangen der gemeente heeft betoond. Spreker meent namens
den geheelen Raad te spreken, indien hij den heer Burgerjon
in zijn nieuwe woonplaats en positie veel geluk en voorspoed
toewenscht.
(Teekenen van instemming.)