76
MAANDAG 30 APRIL 1928.
Spreker meerit goed te zijn ingelicht en zou zijn vraag opnieuw
niet hebben gesteld, als de Voorzitter een vorige maal niet
pertinent had verklaard, dat het niet zoo was.
De Voorzitter zegt, dat hij deze vragen tegelijk zal be
antwoorden met de vragen, die de heer Sijtsma zal stellen.
De heer Sijtsma wil beginnen met de volgende vragen te
stellen aan den Burgemeester
le. Acht U als hoofd der politie, naar aanleiding van hetgeen
in den laatsten tijd o. a. in het orgaan de »Politiebode" in de
R. K. «Leidsche Courant" en in andere plaatselijke bladen over
de Leidsche politie is geschreven, het niet wenschetijk in de
openbare raadszitting eenige nadere, zoo mogelijk geruststel
lende, mededeelingen te doen?
2e. Zoo ja, zoudt U dan willen meedeelen de redenen
waarom er juist thans, nu redelijkerwijze de benoeming van
een Commissaris van Politie spoedig verwacht mag worden,
een in veler oog onbillijke mutatie in het inspecteurs-
personeel heeft plaatsgehad, welke, indien zij in het belang
van den dienst wenschelijk was, zonder bezwaar eenigen tijd
had kunnen wachten
3e. Zoudt U voorts den Raad nader willen inlichten over de
in de «Politiebode", met feiten geïllustreerde, geruchten omtrent
liet uitoefenen door één of meer superieuren van pressie op
de agenten tot het maken van meer processen-verbaal
4e.°Zoudt eindelijk, gezien het maanden lang onvervuld
blijven der vacature van Commissaris van Politie het niet
wenschelijk achten, dat door den Raad bij de betrokken autori
teiten op een zoo spoedig mogelijke aanstelling wordt aan
gedrongen
Het spijt spreker, dat geen interpellatie is toegestaan en dat
juist de leden der rechterzijde, behalve dan de Katholieke
leden, die voorstemden, het onmogelijk hebben gemaakt. Juist
waren het de organen van dien kant: de Christelijke Leidsche
Courant, die met instemming het artikel uit de «Christelijke
Ambtenaar'' heeft overgenomen over de z g. verbalenjagerij en
de Katholieke Courant onder hoofdredactie van den heer
Wilmer, die als voorzichtig man bekend staat en de stukken
uit de «Politiebode" overnam, hebben de quaestie geëntameerd.
Als een man als de heer Wilmer dat doet, dan moet het
toch wel erg zijn. leder, die met de verhoudingen onder de
politie bekend is, en spreker is dat uit den aard van zijn
betrekking ook, weet, dat op het politiebureau al lang een
soort camaraderie bestaat, de een is in de gunst en de ander
niet. Dat zal de Voorzitter ook wel geweten hebben. Sommige
inspecteurs van politie dachten bij zijn komst: gelukkig, dat
ér een nieuw hoofd van de politie komt, dan zal ik mijn hart
eens uitstorten over de toestanden bij ons. Allerlei grieven
zijn naar voren gebracht. Hoewel de Voorzitter den vorige»
keer gezegd heeft, dat van die verbalenjagerij niets aan was,
heelt spreker eens enkele agenten aangeslagen en daarnaar
gevraagd en toen hoorde hij, dat het wel zoo was. Spreker
neemt niet aan, dat de Voorzitter den Raad wat op de mouw
heeft willen spelden, maar vermoedt, dat hij verkeerd inge
licht was. Dat vermoeden gaat door de geheele stad en daarom
vond spreker aanleiding een paar vragen te stellen. Daarbij
kwam nog in de eerste plaats de onverwachte terugzetting
van een inspecteur van de recherche naar den straatdienst.
Wie met het politieleven bekend is, weet, dat de pienterste
koppen bij de recherche plegen te worden aangesteld. Bij den
straatdienst moet men waken tegen- het plegen van over
tredingen en proces-verbaal opmaken, bij de recherche moet
men bovendien voorvallen, diefstallen «en andere misdrijven,
die in het donker gepleegd zijn, aan het licht brengen,
misdadigers opsporen. Ieder politieman ziet er een promotie
of een degradatie in. De inspecteur, dien het hier betrelt, is
een ontwikkeld man, die reeds 8 jaar lang inspecteur bij de
recherche is geweest en men heeft nooit de minste klacht
over hem gehoord; spreker kent hem als een zeer accuraat
en betrouwbaar man; persmenschen, zooals spreker, pro-
beeren den menschen nogal eens iets te ontlokken, maar de
heer van der Wal zou nooit buiten zijn boekje gaan en zou
alleen zeggen wat hem krachtens instructie geoorloofd was.
Die man moest nu naar de straatpolitie en de ander moest
worden inspecteur van de recherche. Door den betrokkene
zelf en ook door zijn collega's wordt dit inderdaad als een
degradatie gevoeld.
Al neemt spreker het niet zoo aan, men denkt er toch zóó
over, dat de zekere pressie, die in den laatsten tijd wordt uit
geoefend op de agenten om meer processen-verbaal te maken
en waarvan de heer Wijk aan de agenten meermalen mede
deelingen deed, met deze ruiling in verband staat. Het wordt
aldus voorgesteld, alsof tot de agenten wordt gezegd: je moet
beter je plicht doen en met meer verbalen komen.
Spreker hoopt, de zaak op zich zelf beschouwd, dat dit niet
zoo is geweesh want de wijze, waarop rnen bij de agenten
zou aandringen om meer processen-verbaal te maken, acht
spreker niet in het belang van de burgerij. Het is heel gemak
kelijk te verbaliseeren. Als je op een fiets zit, waarvan het
licht is uitgegaan, kan een agent zeggen: Je bent er bij.Een
onbekende rijdt door een straat, waardoor hij niet rijden mag
en er zijn zoo meer van die dingen, die niets om het lijf hebben
en waarvoor onschuldig kan worden bekeurd. Spreker zou
het veel beter vinden, en acht dat ook eigenlijk de opvoedende
taak van de politie, wanneer eerst eens ernstig werd gewaar
schuwd en op het verkeerde gewezen. Als het met die ver
balen waar is, zou spreker willen, dat aan degenen, die daar
voor verantwoordelijk waren, werd gezegd, dat het zoo niet
meer moet gebeuren.
Spreker zou het ook beter hebben gevonden, dat met het
verplaatsen van de inspecteurs gewacht was tot de nieuwe
Commissaris van politie er is. Waar het nu gaat wrokken en
mokken bij de politie en het publiek er zich mee gaat
bemoeien, vraagt spreker, of het niet noodig is, dat er zoo
spoedig mogelijk een nieuwe commissaris komt en of er niet
bij de hoogere autoriteiten op moet worden aangedrongen,
als de benoeming ook naar het gevoelen van den Burgemeester
te lang op zich laat wachten en spreker neemt dat aan, moet
de Voorzitter dit toejuichen, dunkt spreker. Als men het niet
wenschelijk acht, zooals spreker ook wel eens heeft verno
men, dat spoedig een commissaris komt, zou men die betrek
king geheel onvervuld laten blijven. Spreker acht het echter
noodzakelijk, dat zoo spoedig mogelijk in de vacature wordt
voorzien, vooral in het licht der laatste gebeurtenissen.
De Voorzitter wil gaarne een en ander hierover mede-
deelen, daar het hem ongewenscht voorkomt, dat verkeerde
gevolgtrekkingen uit stilzwijgen zijnerzijds getrokken zouden
worden, doch meent, dat de Burgemeester geenerlei verant
woording schuldig is aan den Raad inzake zijn beleid ten
opzichte van de politie.
Volgens den heer Sijtsma en een van de bladen bestaat
een zekere ongerustheid. Eerlijk gezegd is spreker daarvan
niets gebleken, en vele anderen, met wie spreker gesproken
heelt, ook niet. Wel zijn in een politieorgaan mededeelingen
gedaan en voorstellingen gegeven, die overgenomen zijn en
gedeeltelijk onderschreven door een der plaatselijke bladen.
Spreker weet niet uit welke beweegredenen die mededeelingen
in dien vorm in de pers gebracht zijn. Spreker is toch niet
zoo ontoegankelijk voor het publiek, dat hem niets gebleken
zou kunnen zijn. Dat die mededeelingen aanleiding gegeven
hebben tot ongerustheid, acht spreker dan ook boud gespro
ken. Spreker ziet die aanleiding tot ongerustheid ook niet in.
Spreker kan met zekerheid vei klaren, datde mededeelingen, die
gedaan zijn en ook de voorstellingen, die gegeven zijn, niet juist
zijn. Het komt op twee hoofdzaken neer. In de eerste plaats
zou er een verbalenjagerij zijn en verder spreekt men over
een mutatie onder het inspecteurspersoneel der recherche.
Spreker handhaaft zijn in de vorige Raadszitting gedane
mededeeling over verbalenjagerij ten volle. Nu denkt men,
dat dat onjuist is en daarom zal spreker dienaangaande
eenigszins in bijzonderheden treden. Spreker had, toen hij op
het gymnasium was, tot rector een zeer bekwaam man en
die droeg zijn leerlingen op, om verschillende klassieke boeken
te lezen; met de moeilijkheden moesten zij dan bij hem
komen. Sommige jongens echter lazen die boeken niet of
slechts vluchtig. De rector bemerkte, dat sommige jongens
met vele moeilijkheden kwamen, anderen met weinige en
sommigen zelfs hadden heelemaal geen moeilijkheden. Niet
ten onrechte maakte hij daaruit op, dat aan het lezen van
die boeken door de jongens, die geen moeilijkheden hadden,
wel het een en ander ontbrak. Spreker dacht hieraan, toen
hij die verhalen over de verbalenjagerij las. Nu is het noch
voor de inspecteurs noch voor den Commissaris zoo aange
naam om vele verbalen te hebben; daardoor maakt men zich
bij de Justitie niet zeer gezien; niemand heeft er trouwens
voordeel van. Er is dus niet de minste reden om daarnaar
te streven.
Als men bedenkt, dat de politie er is om de orde te hand
haven en de wetten en verordeningen te doen naleven, zal
men begrijpen, dat de agenten geïnstrueerd moeten worden
om daarop te letten. Van hen moet worden geëischt een
groote oplettendheid voor wat er op straat gebeurt. Wanneer
er een overtreding plaats heeft, acht spreker het den plicht van
den agent, niet om dadelijk een proces-verbaalopte maken,maar
om na te gaan of dit noodig is, dan wel een terechtwijzing.
Spreker herinnert er den heer Sijtsma aan, dat hij zelf
heeft gezegd, dat er aan de politie de laatste jaren het een
en ander ontbrak. Het bleek inderdaad, dat er aan de op
lettendheid iets ontbrak. Uit dat corps van 100 man kwamen
tenslotte per week niet meer dan 10 processen-verbaal. Als
men vroeg, waarom er niet meer kwamen, werd door ver
schillende agenten geantwoord: wij kunnen geen overtredingen
constateeren. De leiding van de politie zegt echter, naar
spreker meent, zeer terecht, dat er tal van overtredingen
worden begaan, die behooren te worden opgemerkt en in
vele gevallen door een verbaal moeten worden gevolgd. De