MAANDAG 30 APRIL 1928.
75
waaruit blijkt, dat spreker en zijn partijgenooten tegen bet
gemeentebelang hebben gehandeld'.
De heer Groene veld zegt, dat hij volgens den heer Huurman
altijd op arrogante wijze het woord voert en daarbij niet het
gemeentebelang in het oog houdt. Welke belangen spreker
dan op het oog heeft, weet hij niet. Privé-belangen heeft hij
hier niet, kan hij hier niet hebben. Spreker meent altijd het
gemeentebelang behartigd te hebben; het is mogelijk, dat de
heer Huurman daarover een andere meening heeft, maar
dan is het aanstellerij van den heer Huurman om te zeggen,
dat spreker daarom het gemeentebelang niet behartigt. Pas
wanneer spreker weet, dat zijn voorstellen niet in het belang
der gemeente zijn, is hij niet te goeder trouw en spreker
sommeert den heer Huurman daarvan het bewijs te leveren.
De heer Schüller verzoekt den Wethouder om, als hij
dezen avond geen antwoord weet te geven op sprekers ver
schillende vragen, die zaak dan aan te houden en ineen volgende
vergadering te antwoorden. Wanneer de Wethouder dat niet
wil, dan constateert spreker, dat hij de juiste snaar heeft
aangeraakt en dat de Wethouder er niet tegen in kan gaan.
Dat is niet arrogant, gelijk de heer Huurman nu zegt, maar
spreker heeft in een in fy25 gehouden interpellatie hetzelfde
meegemaakt en hoewel hij met niemand ruggespraak heeft
gehouden weet hij, dat hij de instemming van een zeer groot
aantal burgers heeft. .Als de Wethouder geen voldoende
antwoord geeft, komt dat, omdat het feitenmateriaal van dien
aard was, dat het College er niet tegen in kon gaan. De heer
Huurman kan elders, waar men zich niet verdedigen kan,
een grooten mond opzetten, maar hier zal spreker er tegen
in gaan en spreker sommeert den heer Huurman de feiten
waar te maken, die hij hem ten laste gelegd heeft.
De heer Splinter heeft gezegd op alles, wat door den heer
Schüller genoemd was, niet in te zullen gaan, omdat het in
hoofdzaak nieuwe gezichtspunten waren. Nu zegt de heer
Schüller: draai er niet om heen, maar als men iemand niet
overtuigen kan, is er niets aan te doen. Volgens den heer
Schüller waren in de Oegstgeesterlaan menschen genoeg,
maar van de le motorspuit zijn in het begin 3 mannen weg
gebleven. Op dat oogenblik was er dus geen volk genoeg.
De heer Schüller vraagt, of er dan niet genoeg politie
was. De chauffeur weet, hoe de ladder er af moet en dan
had de politie verder kunnen helpen.
De heer Splinter heeft de zaak onderzocht en heeft een
rapport gekregen van den commandant. Spreker heeft ook
gezegd, dat het diens fout is geweest, dat hij de ladder te
laat heeft laten halen en spreker zou dat niet hebben gezegd,
als hij den commandant had willen bewaren voor onaange
name dingen.
De heer Schüller beroept zich nu op de politie, maar spreker
weet niet of de heer Verhoog kan zeggen: kom maar aan
met uw politiemannen. Spreker erkent, dat er fouten zijn ge
maakt, royaler kan hij het toch niet zeggen. Men moet ook
niet vergeten, dat de eerste oogeriblikken altijd een zenuw
achtige stemming geven, als men midden in den nacht bij
een dergelijken brand komt.
Spreker heeft gehoord, dat de heer Schüller zoo tevreden
was over hetgeen hij zag bij de Janvossensteeg en nu heeft
hij gezegd, dat het ook daar niet deugde.
De heer Schüller. Voordat de brandweer er bij was, was
al lang water gegeven door burgers en politie.
De heer Splinter vindt dit heel mooi, want als ieder zijn
plicht doet in dergelijke omstandigheden is men den brand
gauw meester.
Spreker meent, dat men niet mag verwachten, dat hij
dadelijk een antwoord geeft op de vraag, hoe hij denkt over
het vrij will igerssysteem. Spreker heeft naar zijn beste weten
geantwoord op de vragen, die de heer Schüller heeft gesteld,
maar kan onmogelijk weten, wat er precies in dat brand-
kranenboekje staat.
De heer Schüller. U kunt toch in de volgende vergade
ring antwoorden.
De heer Splinter. Dat behoef ik niet te doen.
De Voorzitter meent, dat het in den heer Schüller te
apprecieeren is, dat hij zich zooveel moeite heeft gegeven
voor de behandeling van deze zaak, maar dat hij niet kan
verwachten, waar zij niet is voorbereid, dat in alle détails
daarop kan worden geantwoord. De heer Schüller heeft eenige
vragen gesteld en die zijn hem beantwoord. Er zal zeker
aanleiding zijn om te zijner tijd terug te komen op de orga
nisatie of eventueele reorganisatie van de brandweer of op
samenvoeging van politie en brandweer, en dan zal met het
geen de heer Schüller gezegd heeft zeker rekening gehouden
worden.
Spreker geeft in overweging het voorstel van den heer
Schüller niet aan te nemen.
De heer Schüller trekt, na de pertinente toezegging van
den Voorzitter, dat deze zaak in den breede in het College
zal worden behandeld, zijn voorstel in, als bewijs, dat hij
niet voor de tribune spreekt, maar in het belang der gemeente.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie van den
heer Schüller gesloten.
(De heeren Burgerjon en Bergers waren inmiddels ter ver
gadering gekomen.)
De Voorzitter vraagt, of iemand nog iets in het belang
van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer van Rosmalen verzoekt de medewerking van het
College om een einde te maken aan den onhoudbaren toestand
op den Hoogen Rijndijk; aan de eene zijde, van de Roombur-
gerlaan tot aan de Kanaalstraat, ligt de weg geheel open en
er staat een heele muur steenen van de Rijnstroomstraat tot
aan de tramremise. Er worden evenwel geen werkzaamheden
verricht en het is noodig aan dien toestand zoo spoedig
mogelijk een einde te maken.
De heer Splinter zegt, dat het de bedoeling is den Hoogen
Rijndijk opnieuw te herstraten. De gemeente onderhandelt
met de Tramwegmaatschappij, om eenige verbeteringen aan
te brengen en als dat gebeurd is, wordt er onmiddellijk aan
begonnen.
De heer Wilbrink geeft den Wethouder dan ernstig in
overweging om tijdens die onderhandelingen dat gedeelte be
strating in orde te laten brengen. De toestand is zeer treurig;
juist het smalle gedeelte van dien breeden verkeersweg ligt
open, terwijl het fietspad is afgezet door de opgestapelde
straatsteenen. Voor de betrekkelijk geringe kosten kan men
dien toestand niet langer laten voortduren.
De heer Splinter zal de zaak nader onderzoeken.
De heer Baart wil terugkomen op hetgeen spreker strakjes
aan den heer Huurman gevraagd heeft. De Voorzitter heeft
zoo gauw den harner laten vallen. Spreker wil op deze zaak
nog even terugkomen, omdat anders men in de pers laat
uitkomen: ik heb het eens fijn gezegd.
De Voorzitter zegt, dat men aan de rondvraag is, be
treffende zaken, die het belang der gemeente raken.
De heer Baart heeft het woord gevraagd vóórdat de
Voorzitter den hamer vallen liet. Spreker vraagt dus den
heer Huurman te bevestigen hetgeen hij gezegd heeft; anders
moet spreker zeggen, dat de heer Huurman een praatjes
maker is.
De Voorzitter kan den heer Baart geen antwoord geven
op zijn vraag.
De heer Groeneveld sluit zich bij den heer Baart aan.
De heer Huurman heeft spreker beschuldigd, dat hij zijn
belofte als Raadslid zou hebben geschonden. Spreker heeft
hem gesommeerd daarvan het bewijs te leveren; dat is in
het belang der gemeente en ook in zijn eigen belang. Spreker
stelt prijs op een zuivere reputatie als raadslid en meent,
dat hij zijn verplichtingen en beloften tegenover de gemeente
altijd trouw is nagekomen. Wanneer zijn goede trouw wordt
aangerand, zal de beschuldiger het bewijs hebben te leveren.
Spreker heeft den heer Huurman meer intiem leeren kennen
in een commissie en heeft altijd goed met hem kunnen
samenwerken, maar hij kan zich er niet aan onttrekken zijn
beschuldiging met bewijzen waar te maken.
De heer Baart herinnert er aan, dat de Voorzitter in
antwoord op desbetreffende vragen, heeft medegedeeld, dat
de geruchten, die er gingen ten opzichte van de politie, onjuist
waren. Spreker heeft nu uit de verschillende bladen gezien,
dat de verhoudingen bij de politie toch niet zoo schijnen te
zijn als wel werischelijk was. Spreker vraagt, of het niet
gewenscht is, dat aanstonds de onderhandelingen, die door
de organisaties bij den Burgemeester zullen worden aange
vraagd, worden toegestaan, opdat zoo mogelijk in overleg
met de besturen kan worden nagegaan, of die berichten
inderdaad juist zijn. Ook de «Leidsche Courant" heeft er een
beschouwing aan gewijd en heeft uitgesproken, dat de ver
houdingen toch niet zoo zouden zijn als gewenscht was en
dat daarin verandering moest worden gebracht, zoowel in
bet belang van het politiecorps zelfalsindat van de burgerij.