74 MAANDAG 30 APRIL 1928. geen praeadvies over het voorsffl van den heer Schüller uit te brengen. De heer Schüller begrijpt niet, waarom de Wethouder zoo kort is geweest in zijn beantwoording van spreker. De heer Wilbrink. Hij zal er geen heele bloc-note voor over hebben. De heer Schüller zegt, dat deze insinuatie de persoon, die haar uit, typeert. Aan den eenen kant verwijt men spreker, dat hij niet goed optreedt en als spreker de zaken behandelt zooals hij dat aan zijn belofte verplicht is, dan wordt heel laconiek gezegd: de Wethouder zal er geen heele bloc-note voor over hebben; deze opmerking in dit verband gedaan door den heer Wilbrink is dan ook onwaardig. Spreker neemt aan, dat de Wethouder zoo kort is geweest, omiat hij het door spreker aangevoerde niet kan bestrijden, deels omdat het waar is en deels omdat het hem onbekend is. Als dat zoo is, moet de Wethouder deze interpellatie aanhouden en in de volgende Raadszitting antwoorden. Spreker weet wel, dat al het aanwezige slangenmaterieel in gebruik was, maar er was nog meer materieel en het ver keer had niet gestremd behoeven te worden, indien voldoende materieel van den hoofdpost was aangevoerd en indien de maatregelen om dat te halen anders waren getroffen dan in de instructie was voorgeschreven. De heer Huurman tracht altijd met een handomdraaien een geheel betoog den hals om te draaien, maar als hij, die er van het begin tot het einde bij geweest is hij had misschien wegens het late uur slaap goed gekeken had, had hij gezien, dat de tweede spuit om 12 uur 15 minuten water gaf. De heer Huurman heeft gezegd: de ladder kon toch niet eerder worden uitgezet, dus al was die er geweest, dan had men er toch niets mee kunnen uitrichten, omdat de tweede spuit aanwezig had moeten zijn. Spreker meent, dat dit niet opgaat, want om 12.15 gaf die spuit water en om 12.52 was pas de ladder gehaald, dus toen dacht de commandant er pas aan om de ladder te halen. De heer Huurman heeft verder gezegd, dat het terrein zoo groot was, maar de commandant heeft ook zijn ondercom mandanten en ook zijn ordonnans, die de commando's kan overbrengenindien de heer Huurman sprekers betoog wil bestrijden, zal hij met betere argumenten dienen te komen; nu lijkt zijn bestrijding op niets. Voorts heeft de heer Huurman gezegd, dat de merischen zenuwachtig waren. Spreker is van het begin van den brand aan wezig geweest in de Janvossensteeg, hoewel spreker niet in het bezit was van een legitimatiekaart. Spreker wil hier wel even bij zeggen, dat het blijkbaar aan het College ontgaan is, dat de politie de Raadsleden bij brand moet toelaten. In ieder geval was het water daar vlak bij. Het terrein was zeer beperkt en de menschen liepen, naar spreker kon waar nemen, allen tegelijk te commandeeren. Ten slotte werd dooi de brandweerlieden, wat spreker zeer tactisch acht, maar uitgevoerd wat zij zelf noodig oordeelden. Met de uitgebreid heid van het terrein heeft dit niet te maken. Spreker meent echter, dat de commandant degeen is, die alleen de commando's heeft te geven en die moet zorgen, dat ze worden overge bracht en zijn ondergeschikten niet iets anders doen. Spreker meent ook, dat de commandant, die al jaren in Leiden is, moet weten, waar hij het spoedigst het water kan krijgen. De brand heeft verder nog geleerd, naar spreker kan mede- deelen, dat het toezicht op de brandgangen niet al te scherp is geweest. Toevalligerwijs is een der bewoners op het Stad huis geweest, waar hij van het kastje naar den muur werd gestuurd, en die er de aandacht op heeft gevestigd, dat de brandgang daar verstopt was. De brandweerlieden hebben moeten springen over rommel, die manshoog lag. De Wethouder heeft gezegd, dat er aandacht aan de zaak wordt geschonken, maar spreker gelooft, dat die aandacht meer is voor den inwendigen dienst. De vraag echter, of het voor de gemeente niet veiliger en voordeeliger is de brand weer te reorganiseeren of zoo noodig onder te brengen bij de politie, is door den Wethouder niet ter sprake gebracht. Spreker -^il juist door zijn motie, dat het College daaraan zijn aandacht schenkt, niet dat het rapport van dien aard moet zijn, dat de brandweer bij de politie overgebracht wordt. De Raad zal ten slotte moeten beslissen, of de tegenwoor dige organisatie van de brandweer met eenige wijziging blijft bestaan, dan wel dat zij ondergebracht moet worden bij de politie. De Voorzitter meent, dat de heer Schüller dan vertrou wen moet hebben in het College, dat ook de quaestie van samenvoeging van brandweer en politie aan een ernstig onderzoek heeft onderworpen. Te zijner tijd zal men daarvan de resultaten hooren. Dat gaat evenwel niet zoo heel gauw, daar het een zeer omvangrijke quaestie is. De heer Verweij is buitengewoon onaangenaam getroffen door het arrogante betoog van den heer Huurman, die niet alleen min of meer zijn socialistenhaat heeft laten doorsche meren, maar ook sprekers partij allerlei dingen heeft ver weten, die spreker zich aantrekt, o. a. dat spreker en de zijnen in geen enkel opzicht verantwoordelijkheid wenschten te dragen en dat zij uitsluitend hun kracht zochten in critiek en nog eens critiek en spreken voor het schellinkje. Spreker wist wel, dat de heer Schüller deze interpellatie zou houden, maar dat hij er zooveel werk van zou maken wist hij niet; hieruit blijkt toch allerminst, dat dit bedoeld is voor de publieke tribune. Het gemeentebelang stond voorop. Immers een goede brandweer is een gemeente- en geen partijbelang. Den geheelen middag hebben de sociaal-democraten gevochten als leeuwen om de verantwoordelijkheid zoo groot mogelijk te doen zijn in de Commissie van Fabricage en het komt niet te pas om te zeggen, dat men voor het publiek spreekt. De wijze, waarop de heer Huurman sprekers partijgenoot Schüller herhaaldelijk bejegent, is buitengewoon onsympathiek de heer Schüller heeft misschien niet zoo'n flux de bouche als verschillende heeren aan de overzijde, maar men dientin aanmerking te nemen zijn zeer beperkte opleiding. Hij heeft zich in zijn vrijen tijd opgewerkt en het komt niet te pas, dat menschen met een behoorlijke ontwikkeling, die tot de intellectueelen behooren, een arbeider aldus bejegenen. De heer Huurman meent, dat hetgeen de heeren van de overzijde zeggen niet vrij is van arrogantie; die weten altijd alles beter en meenen, dat bij alles wat van deze zijde komt een addertje onder het gras schuilt. De heer van Eek zegt, dat dat niet waar is; dan moet hij dat bewijzen. De manier van optreden van de heeren Groene- veld. Baart en Schüller is spreker altijd buitengewoon onsym pathiek, niet omdat spreker een socialistenhater of -vreter is, zooals de heer Verweij zegt. Wanneer zij dingen zeggen, die niet door den beugel kunnen, dan zal spreker daarover het woord voeren, zooals hij meent, dat het gemeentebelang het best wordt gediend. Dat mag den heer Verweij arrogant in de ooren klinken, dat kan spreker echter niet helpen. De heer Verweij heeft gezegd, dat zij den heelen middag hebben zitten vechten als leeuwen om grooter verantwoordelijkheid tedragen,maarspreker noemt dat meer Burgemeester en Wethouders willen spelen achter de coulissen, het willen meebesturen zonder verant woordelijkheid, het zich bemoeien met allerlei kleinigheden, die den gang van zaken belemmeren. De Voorzitter herinnert den heer Huurman er aan, dat aan de orde is de interpellatie omtrent het blusschen van den brand aan de Oegstgeesterlaan. Spreker heeft den heer Verweij niet willen onderbreken, hoewel deze al min of meer buiten de orde was. Spreker kon zich echter wel indenken, dat hij misschien een dergelijke opmerking wilde plaatsen, maar wil den heer Huurman toch verzoeken zich te beperken en niet te veel af te dwalen van de zaak, die aan de orde is. De heer Huurman zou uitgesproken zijn geweest, als de heer Verweij hem niet uit zijn tent had gelokt. Spreker laat zich dergelijke dingen niet in de schoenen schuiven. De heer Baart zou niet het woord hebben gevraagd, als de heer Huurman niet op een niet heel nette wijze spreker en zijn partijgenooten in het debat had gebracht. Het betoog, dat van de zijde der S. D. A. P. is gevoerd, zou den heer Huurman hebben geprikkeld en is volgens hem niet in het belang van de gemeente. Spreker tart den heer Huurman eens met bewijzen voor den dag te komen. Het is wel ge makkelijk te zeggen: gij spreekt altijd op een wijze, die mij ontstemt. Dat gebeurt ook wel eens van de andere zijde. Uit de debatten van vandaag heeft men wel gevoeld, dat men sprekers partij wil tekort doen in haar rechten en als er dan gevraagd wordt van zijn zijde: waarom is het nood zakelijk, dat nu die verandering komt, zou dat een uit drukking zijn, die den heer Huurman prikkelt? Spreker gelooft het niet, maar verzoekt den heer Huurman te komen met bewijzen, wat er van sprekers zijde is gezegd, dat niet is in het belang der gemeente. Men moet niet met een groot gebaar zeggen: de heeren weten er niets van en doen het maar om te critiseeren. Spreker vraagt aan de heeren van de overzijde, aan zijn partij de verantwoordelijkheid te geven, maar in die mate dat zij door haar kan worden gedragen. Zoolang de Raad dat weigert Izal van sprekers zijde critiek worden geoefend waar dat noodzakelijk is. Spreker wenscht, dat de heer Huurman feiten noemt,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 18