MAANDAG 30 ATRIL 1928.
73
er adressen in vermeld waar een brandkraan moet liggen
en er niet te vinden is. Ook de aanduiding van een perceel
is verkeerd, want het Ethnograflsch museum op de Heeren
gracht bestaat al lang niet meer en toch zou daar een brand
kraan moeten liggen. Noch het museum noch de kraan zijn
er echter te vinden. Spreker wijst er verder op, dat er volgens
het boekje op den Witten Singel om de 6 huizen brandkranen
liggen en dat op een plaats, waar volop water te krijgen is.
Spreker wil thans iets zeggen over hetgeen niet in het
boekje staat. Volgens den commandant is ieder brandwacht in
het bezit daarvan en kan dus weten waar de kranen liggen,
maar er staat niet in op welke kranen zij de motorspuiten
mogen aanzetten. Zijn er behalve aan het Terweepark nog
meerdere? Spreker hoopt, dat de commissaris, die namens
de gemeente in de Leidsche Duinwater Maatschappij zitting
heeft, deze zaak eens intensief zal nagaan.
Spreker deelt voorts mede, dat om 11.15 de brand aan den
hoofdpost werd gemeld. Om 11.50 werd door drie man van
de motorspuit met afneembare ladder van af de zijde der Mariën-
poelstraat water gegeven. De spuit stond aan de Poelwetering.
Dit was den commandant volgens spreker blijkbaar onbekend,
daar hem was medegedeeld, dat de spuit wel was gezien op
den Rijnsburgerweg, maar vermoedelijk verder den weg was
opgegaan. Later moet de commandant pas geconstateerd
hebben, dat de spuit reeds lang aan de achterzijde van de
brandende perceelen water gaf.
Inmiddels was er commando gegeven voor het uitrukken
van de tweede spuit, die om 12.15 water gaf, na eerst een
vergeefsche poging gedaan te hebben om water te krijgen
uit een z.g. droge sloot.
Volgens de begrooting zijn er bij de twee moterspuiten
24 man, nl. 1 opperbrandmeester, 2 brandmeesters, 2 adjunct
brandmeesters, 6 spuitgasten, 12 pijphouders en 1 spuitknecht,
en spreker neemt aan, dat er om 12.15 zeker wel 18 daarvan
aanwezig zullen zijn geweest, behalve de politie.
Het feit, dat eerst te 12.40 de ladder van de motorspuit,
staande aan de Poelwetering, werd gehaakt en om 12.52 het
vuur van af de ladder bestreden werd, was niet een gevolg
van te weinig personeel, maar van de, naar sprekers oordeel,
vermoedelijke onwetendheid van den commandant, dat de
motorspuit met ladder al lang aan de Poel wetering stond.
Aannemende, dat er voor het halen van de ladder geen
voldoend brandweer-personeel aanwezig was, vraagt spreker
of de commandant dan niet met behulp van de politie de
ladder had kunnen laten halen.
Ook het trachten water te krijgen uit een z.g. droge sloot
acht spreker een ernstige fout. De commandant heeft wel
beweerd, dat dit buiten zijn voorkennis is geschied, maar
spreker meent, dat elk commando van den commandant be
hoort uit te gaan en dat een ondergeschikte geen orders
geeft buiten diens voorkennis.
Spreker acht het verkeer ook onnoodig gestremd op dien
belangrijken verkeersweg. De commandant wist, dat geen
water door middel van de kranen aan de Oegstgeesterlaan
gegeven kon worden en spreker meent, dat er dan gezorgd
had moeten worden, dat er zoo spoedig mogelijk slangen-
voorraad van den hoofdpost aanwezig was geweest, om ook
de tweede spuit water te kunnen laten zuigen uit de Poel
wetering, waardoor het verkeer niet had behoeven te worden
belemmerd. Naar aanleiding hiervan vraagt spreker, of het
juist is, dat, indien men slangen te kort komt, een brand
wacht per fiets naar den hoofdpost moet gaan om op een
klaar staanden handwagen de slangen te gaan halen. Dit is
toch niet de snelste wijze van materiaal halen, waarom men
als het ware staat te springen.
Deze brand heeft ook geleerd, dat in zeer vele wijken der
stad de motorspuiten bij brand onbruikbaar zijn wegens de
brandkranen. De motorspuitén mogen alleen water winnen
uit brandkranen, als deze staan op 4-duimspijpen.
Bestaat die toestand ook b.v. in het Kooikwartier, Tuin-
stadwijk, Vogelwijk, de wijken achter Zijlsingel en Maresingel?
Daar heeft men geen groot water in de onmiddellijke nabijheid,
indien daar ook 3-duimspijpen liggen. Het is zeer nood
zakelijk daarin ten spoedigste verandering te brengen b.v. door
het aanleggen van brandputten en ook doordat de commissaris
der gemeente bij de Leidsche Duinwatermaatschappij er zijn
aandacht op vestigt, dat de nieuw aan te leggen leidingen
bij brand ook bruikbaar zijn voor de motorspuiten.
Ia 1926 is voor de brandweer uitgegeven totaal 117.889.97;
voor 1927 is het geraamd op 95.600 en voor 1928 op
97.950. Men moet, gezien de werkelijke uitgaven voor 1926,
afwachten, of de ramingen voor 1927 en 1928 niet te laag
zijn geweest.
Het is dus sprekers meening, dat de organisatie der brandweer
dient te worden veranderd en zoolang dit niet is gebeurd zal zeer
zeker deinstructiederbrandweerlieden veranderd moeten worden.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Schüller, luidende:
»De Raad draagt Burgemeester en Wethouders op een
onderzoek in te stellen of een reorganisatie der Brandweer
noodzakelijk is, in dien geest, of de bestaande vorm gehandhaafd
dient te worden, of dat samenvoeging bij de Politie wensche-
lijker is".
Het voorstel van den heer Schüller wordt voldoende onder
steund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadsla
ging uit.
De heer Huurman zegt, dat volgens den heer Schüller de
brandweer zeer in haar plicht tekort schiet. Het is altijd het
gemakkelijkste te critiseeren en het is een eigenschap van de
sociaal-democraten om steeds te willen afbreken. Vraagt men
hen mede verantwoording te dragen, dan weigeren zij.
Spreker wil aantoonen, dat men van die zijde hier graag
voor het schellinkje spreekt.
De heer van Eck. Dat is een insinuatie.
De heer Huurman zegt, dat er telkens is gesproken over
die moddersloot, maar ieder, die aan het blusschingswerk deel
nam, kon toch niet weten, dat deze sloot droog was. Meer
malen staat daar voldoende water. Men moet niet vergeten,
dat bramd, zelfs op de brandweer, enerveerend werkt. Op dit
zeer uitgebreide terrein, waar de spuit niet vlak voor het
brandende gebouw kon komen, acht spreker het ook voor
niemand mogelijk om alleen commando's te geven. Er loopen
dan verschillende brandmeesters te bevelen en ieder meent
op de beste wijze het vuur te kunnen bestrijden.
Critiseeren noemt spreker zeer gemakkelijk en z. i. heeft
de heer Schüller dat gedaan op een wijze, die de Leidsche
brandweer naar beneden haalt en ongepast is.
De heer Schüller. Toon dat maar eens aan.
De heer Huurman zegt, dat het hem nog erg is meegevallen
bij den geweldigen wind, die er dien avond woei, dat er nog
niet veel meer verbrand is. De brandweer treft volgens spreker
dan ook allerminst de blaam, die de heer Schüller op haar
heeft geworpen.
Spreker geeft toe, dat de ladder eerder geplaatst had kunnen
worden, maar daarvan kon eerst water worden gegeven van
de tweede spuit, omdat de eerste aan de achterzijde van het
brandende gebouw stond. De brand had daar een hoogte van
12 M. Men heeft getracht uit de brandkranen water te geven,
maar kon daarmede niet voldoende hoogte bereiken.
De heer Schüller. Dat had de commandant toch moeten
weten.
De heer Huurman hoopt, dat de heer Schüller benoemd zal
worden in de Commissie van Fabricage, dan moet hij maar
zien wat hij daar kan doen.
De heer Splinter. Daar komt de brandweer niet.
De heer Huurman acht dit gelukkig, anders ging het nog
slechter. Als de heer Schüller voorstelt overal nieuwe leidingen
te leggen, zou spreker dat eerst eens willen afzien. In Leiden
kost de brandweer per inwoner veel minder dan in den llaag
en Amsterdam en in die plaatsen brandt het nog wel eens
heel wat erger dan in Leiden. Het is gemakkelijk altijd te
critiseeren, maar men moet ook waardeering hebben voor
degenen, die zich daaraan geven. Indien de wind niet zoo sterk
geweest was, zou naar sprekers oordeel de brand heel wat
gemakkelijker te blusschen zijn geweest.
De heer Splinter zal niet ingaan op alle interne zaken
van den dienst door den heer Schüller genoemd, omdat hij
daarvan niet geheel op de hoogte is. De heer Schüller heelt
ook gezegd, dat er slangen te kort waren, maar spreker heeft
dat uit een bespreking met den commandant niet opgemaakt.
Deze zeide tegen spreker, dat hij alle slangen, die hij had,
gebruikt had, maar niet dat er slangen te kort waren geweest.
Naar de brandkranen is ook door het College een onderzoek
ingesteld. In de Oegstgeesterlaan ligt een 3-duimsleiding; in
overleg met de Duinwatermaatschappij is in de nieuwe stads
wijken een 4-duimsleiding gelegd. De gemeente heeft daarin
ook bijgedragen, aangezien volgens de Duinwatermaatschappij
zij zelf met een 3-duimsleiding kon volstaan.
Het voorstel van den heer Schüller heeft absoluut geen zin,
want het College bekijkt en bespreekt die zaak dagelijks.
Spreker weet, hoe de commandant is en ook, dat bij brand
altijd critiek wordt uitgeoefend; zoo op de Jan van Houtkade
en bij de Leidsche Courant. Burgemeester en Wethouders
houden zich met deze zaak bezig. Van dit voorstel heeft men
meer last dan gemak en daarom geeft spreker in overweging,