70 MAANDAG 30 APRIL 1928. Spreker weet wel, dat medewerking een ruim begrip is en het blijkt hier ook uit, dat men zegt: advies uitbrengen is ook medewerken. Wanneer in de tegenwoordige verordening staat, dat er medewerking zal worden verleend op die en die punten, beteekent dat niet, dat de commissie het alleen te doen heelt. Als in artikel 6 van de bestaande verordening staat, dat de commissie Burgemeester en Wethouders moet bijstaan in het maken van plannen van Gemeentewerken, kan de commissie niet zeggen, dat zij die plannen zelf moet maken, maar zij kan wel zeggenvoordat die plannen in den Raad komen heb ik het recht daarover gehoord te worden. De heer Splinter: Dat gebeurt altijd. De heer van Eck is het volkomen met den heer Splinter eens, maar vraagt het er dan in te zetten. Spreker kan niet alleen afgaan op het vertrouwen in den heer Splinter en op zijn welwillende toezeggingen. Er moet alle moeite gedaan worden om conflicten te vermijden en daarom vraagt spreker een behoorlijke regeling. De bijstand van de commissie kan en zal herhaaldelijk bestaan in het uitbrengen van advies, maar wanneer Burge meester en Wethouders de commissie absoluut negeeren, zou zij dan kunnen zeggen: als 'tu belieft, daar staat het, waarom hebt gij er ons niet in gekend? Er moet een regeling zijn en men moet zich niet alleen beroepen op de welwillendheid van den heer Splinter, die, naar spreker verwacht, toch wel niet altijd Wethouder zal blijven. De Voorzitter vraagt, of de heer van Eck niet over het hoofd ziet, dat er in artikel 7 staat: of door haar wenschelijk of noodig wordt geacht. De heer van Eck weet dat, maar als de commissie geen andere bevoegdheid heeft dan er nu staat en niet zelfstandig kan optreden, zal zij vreemd staan ten opzichte van het werk en altijd informeerend moeten optreden. Zij kan dan niet met gezag zeggendat en dat moet gebeuren, tenzij Burgemeester en Wethouders zoo welwillend zijn alle gegevens ter beschik king te stellen. Sprekers motie heeft niet de bedoeling te zeggen: er mag niets veranderd worden in de Commissie van Fabricage. Wanneer wordt aangetoond, dat bepaalde zaken beter zijn toevertrouwd aan Burgemeester en Wethouders en dat het practisch onmogelijk is die te brengen in de commissie, zullen spreker en de zijnen niet zoo onwelwillend zijn om te zeggen: dat aanvaarden wij niet. Spreker beschouwt de houding van Burgemeester en Wet houders als een gevolg van stijfhoofdigheid. De zaak kan z.i. best opgelost worden, want over de hoofdzaken is men het eens. Wat mondeling is toegezegd wil spreker echter op schrift hebben. Wanneer dus Burgemeester en Wethouders bereid zijn op die wijze de taak der commissie te omschrijven, zal sprekers partij medewerken, maar zij moet zich verzetten, als men alles wil afwijzen. De heer Schüller zegt, dat de Commissie van Fabricage nooit teekeningen en bestekken maakt, zooals de Wethouder zegt. Is dat een wijze van verdediging van het voorstel? Volgens at tikel 0 is tegenwoordig aan de commissie opge dragen Burgemeester en Wethoudets bij te staan in het maken van plannen. Dus zouden Burgemeester en Wethouders plan nen moeten maken. De mededeeling van den Wethouder is dus onjuist en is om den leeken-Raadsleden iets voor te spiegelen, dat niet juist is. In Amsterdam is het een beheers commissie en juist het voorgestelde artikel 7 maakt van de commissie hier een adviescommissie in dien zin, dat, als het College het noodig oordeelt, zij advies uitbrengt. Nu zegt de Wethouder: het is overbodig om bouwvergunningen en quaes- ties van uithangborden, die nu in de commissie besproken moeten worden, daar te brengen. Daar is spreker het mee eens en daar is hij niet tegen, als in de practijk blijkt, dat bij de uitbreiding der commissie dergelijke zaken moeten worden geschrapt als niet behoorende tot haar taak, maai bij dit voorstel worden juist de kleine dingen behouden en de groote geschrapt. Waarom heeft men niet rustig den tijd afgewacht, dat de commissie van 5 leden aan het werk is geweest en dat de practijk heeft getoond, dat de behandeling van sommige zaken werkelijk overbodig was? Het is juist sprekers grief, dat het College partij gekozen heelt in het bestaande conflict. Spreker heeft geen antwoord gehad van den Wethouder op zijn vraag: als er dan niets veranderd wordt, waarom laat men dan niet al die artikelen bestaan als die commissie toch dezelfde rechten, dezelfde verantwoor delijkheid en hetzelfde werk behoudt, waarom is het dan veranderd? Spreker verzoekt daarop nog antwoord. De heer Groeneveld meent, dat de Wethouder met zijn voorstel om de taak van deze commissie te beperken, minstens een jaar te laat is. Hoewel de Wethouder het vroeger als lid van de Commissie van Fabricage wel druk gehad zal hebben, is dat nooit aanleiding voor hem geweest om zichzelf daartegen te beschermen. Nu is hij Wethouder geworden en doet hij dit voorstel, omdat de leden het zoo druk hebben. Spreker ziet geen reden, dat nu anderen moeten worden beschermd. Al gelooft spreker wel, dat iemand wel eens tegen zichzelf moet worden beschermd, op sprekers partijgenooten moet dat maar niet worden toegepast. Spreker meent, dat de Wethouder wel zal moeten voelen, dat het in de gegeven omstandigheden een onaangenamen indruk maakt, dat het voorstel juist thans komt. Was het een of twee jaar vroeger gekomen, dan was het niets bijzonders geweest, maar nu had z. i. de Wethouder het maar moeten laten zooals het is en moeten afwachten of er door de nieuwe leden der commissie aanleiding wordt gevonden om zichzelf tegen die groote drukte te beschermen. De heer Parmentier zegt, dat het er om gaat om de nieuwe leden der commissie te beschermen tegen de groote drukte. Daarover is niet gesproken en er is ook niet gezegd, dat de leden der commissie het zoo verbazend druk zouden hebben. Het gaat er alleen over, of er niet te veel werk wordt gedaan in dien zin, dat wat vlug afgedaan moet worden daardoor wordt tegengehouden. Op die wijze is er gesproken van beschermen, maar niet van de leden. Er is gevraagd waarom de Wethouder nu met dit voorstel is gekomen en waarom niet vroeger. De heer Kooistra heeft er ook aan herinnerd, dat twee jaar geleden de verordening nog gewijzigd is, maar spreker meent, dat de heeren telkens vergeten, dat het er toen niet om ging de commissie uit te breiden van drie op vijf leden. Toen deze gedachte in de commissie kwam, was de heer Spendel daar sterk tegen, omdat daardoor de circulatie van de stukken een week of veertien dagen zou worden ver schoven. Spreker herinnert er aan, dat bij verschillende gelegenheden al is geklaagd, dat het zoo lang duurt, o. a. met bouwvergunningen. Men voelde dit bezwaar en zoodoende is ook een wijziging der verordening besproken. Spreker ziet niet in, wat er in de commissie volgens de nieuwe verordérring niet zou kunnen worden besproken in tegenstelling met de oude commissie. Het is eigenlijk bespot telijk, zooveel onnoodige dingen er nu in de commissie besproken worden en die zullen er nu uitgaan. Aan de om schrijving is nooit de hand gehouden en dat kan ook niet, als het letterlijk moet. Nu wordt het omschreven zooals in verschillende andere plaatsen en in verschillende verordeningen van Leiden ook gebeurd is. Het wantrouwen, dat de commissie afgeslacht zou worden, is dan ook onjuist. Nu vraagt de heer van Eck, welke rechten de Commissie van Fabricage dan heeft, maar hij moet aantoonen, dat zij in haar taak gekort wordt. De heer van Eck: Artikel 7 in zijn geheel! De heer Parmentier zegt, dat de heer van Eck het hooren van technische ambtenaren genoemd heeft. Laat hij aan toonen, waarom dit wel bij de oude en niet bij de nieuwe verordening kan. De heer van Eck: Daarin staat het omschreven, maar volgens de nieuwe verordening is het een adviescommissie. De heer Parmentier zegt, dat nergens in de nieuwe ver ordening staat, dat het niet mogelijk is om technische ambtenaren te hooren. De heer Verweij: Waarom is het dan geschrapt? De heer Wilmer: Omdat het in de andere verordeningen ook niet staat. De heer Parmentier zegt, dat zijn hoofdbezwaar is, dat al die kleine zaken het werk tegenhouden en een week blijven liggen, omdat de commissie er nog over vergaderen moet. Wordt de commissie tot 5 leden uitgebreid, dan zal het 14 dagen blijven liggen. De heer Wilbrink zegt, dat bij het overleg betreffende de Commissie van Fabricage duidelijk is uitgesproken, dat het College een weg moest zien te vinden om tot uitbreiding van die commissie over te gaan, want gezien haar tegen woordige werkwijze zou zij bij uitbreiding met 2 leden de zaken te veel ophouden en dat in overleg met den Raad tot een compromis moest worden gekomen; anders was het niet mogelijk. Door de heeren der overzijde wordt uit het oog verloren, dat daarop dat geheele compromis gegrond was. De heeren meenen, dat hun door dit voorstel onrecht

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 14