MAANDAG 30 APRIL 1028. 69 van Eek hem er toe gebracht heeft, deze gelegenheid te baat te nemen om de verordening te wijzigen naar den geest van den tijd. De heer van Eek zegt, dat hij van deze verordening met gemengde gevoelens heeft kennisgenomen. Zijn instemming betuigt hij met de voorgestelde uitbreiding van het ledental van 3 op 5, maar met groote ontstemming heeft hij kennis genomen van de wijziging der overige artikelen; naar zijn oordeel gaat een belangrijk gedeelte van de rechten der Commissie hierdoor verloren. Spreker hoopt echter aan te toonen, dat dit niet het geval is. De oorspronkelijke veror dening is niet van 1925, zooals de heer Kooistra zegt, maar van 6 Maart 1852; daarin stonden deze artikelen reeds vrijwel woordelijk, waaruit derhalve reeds volgt, dat zij niet meer passen bij den tegenwoordigen tijd. Spreker kan dan ook niet begrijpen, dat de heer van Eek deze zoozeer verouderde verordening wil handhaven boven de thans voorgestelde. Hier is geen quaestie van wantrouwen tegenover de linkerzijde; de heeren kennen spreker langzamerhand wel en willen dus wel aannemen, dat het niet het geval is geweest, dat spreker bang was voor een sociaal-democraat, die in dio commissie zitting zou nemenalleen wilde spreker het verouderde systeem van de verordening wijzigen. Elke week heeft de Commissie van Fabricage een lijvig dossier te verwerken, dat voor het grootste gedeelte bestaat uit stukken, betrekking hebbende op eenvoudige toepassingen van wetten of verordeningen, zaken, waarover het eigenlijk niet de moeite waard is, het advies van de commissie in te winnen; verleden jaar zijn van de 1000 rapporten 600 van zeer eenvoudigen aard geweest; indien men dus deze rapporten niet meer bij de Commissie van Fabricage brengt, wordt de behandeling van vele zaken zeer vereenvoudigd, zonder dat het gemeentebelang daarvan eenige schade ondervindt, terwijl de commissie niet meer zooveel behoeft te vergaderen. Overigens moet men niet denken, dat Burgemeester en Wethouders niet alle stukken, waarbij dit wenschelijk is, naar de commissie zullen sturenover alle stukken, waarbij dat noodig is en over alles, wat in den Raad komt, wordt vooraf het advies van de Commissie van Fabricage ingewonnen. De heer Schüller gaat meer in op de artikelen en nu stond in artikel 6, dat Burgemeester en Wethouders de commissie hooren in al de daarin opgenoemde gevallen. Spreker heeft als lid van die commissie de practijk meegemaakt. Het maken van plannen voor Gemeentewerken b.v. draagt het College aan den Directeur der Gemeentewerken op; deze maakt de plannen, de Commissie van Fabricage beoordeelt ze daarna; dat is de taak van de Commissie. Maar als men het woordelijk opvat, zooals het in artikel 6 staat, dan kan degeheele commissie mee gaan helpen bij het maken der plann en. De heer Schüller vraagt, of de Wethouder met zulk een betoog de Raadsleden denkt te overtuigen. De heer Splinter zegt, dat het er best uit kan, omdat de practijk anders heeft geleerd. Volgens de tegenwoordige ver ordening moet de commissie zelfs de rekeningen nazien. De heer Schüller kan dat als Raadslid doen; maar de Wethouder moet niet zeggen: dat moet gij doen. Spreker moet in de verordening het recht hebben, om dat te kunnen doen. De heer Splinter. Artikel 6 is practisch voor de commissie niet uitvoerbaar; daarom heeft het College een nieuw artikel voorgesteld, zooals ook bepaald is bij de Commissie voor het Onderwijs, waar ook alle gewichtige stukken, o.a. alle stukken, die naar den Raad moeten, moeten passeeren. Amsterdam heeft een verordening, welke zegt: de commissie staat Burge meester en Wethouders bij in het beheer der openbare werken en der gemeente-eigendommen, voor den openbaren dienst bestemdverder doet zij aan Burgemeester en Wet houders alle zoodanige voorstellen als zij in het belang van die werken en eigendommen noodig en nuttig acht. In den Haag, Utrecht, Dordrecht, Eindhoven is het ongeveer hetzelfde. Gaat het in al die gemeenten dan niet goed? In het nieuw voorgestelde artikel staat toch duidelijk, dat het College alle voorstellen, den werkkring van die commissie betreffende, bij haar kan aanbrengen? Practisch komt er geen verandering, noch in de werkwijze, noch in de bevoegdheid van de com missie: men zal alleen in de commissie wat minder onbe langrijke stukken te behandelen hebben, tengevolge waarvan 1 keer in de 2 weken vergaderen voldoende zal zijn. Dat gebeurt in Amsterdam ook; in de meeste andere plaatsen, behalve den Haag en Rotterdam, vergadert de commissie 1 keer per maand en op enkele plaatsen vergadert zij slechts op ongeregelde tijden: alleen wanneer het noodig is. De heer Heemskerk zegt, dat in die plaatsen meerdere afzonderlijke diensten daaraan onttrokken zijn. De heer Splinter zegt, dat het wantrouwen de geheele zaak beheerscht, ten onrechte echter. De eenige reden is geweest die, welke spreker heeft opgenoemd. Nu acht men het tijdstip voor deze wijziging niet goed. Spreker achtte dit wel goed, omdat de verordening toch gewijzigd moest worden. Spreker heeft deze wijziging voor gesteld niet om eenig wantrouwen te uiten, maar alleen omdat de verordening verouderd was. Spreker hoopt^ aangetoond te hebben, dat de taak van de Commissie van Fabricage niet zoo ingrijpend gewijzigd is en vertrouwt dan ook, dat de motie van orde van de heeren van Eek en Schüller verworpen zal worden. De Voorzitter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds te 8J uur. Voortzetting van de geschorste openbare vergadering des avonds te 8V4 uur. Thans zijn afwezig de heeren Eikerbout, Romijn, van Stralen en Bosman. Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over punt 18 der agenda. De heer van Eck wil in de eerste plaats nog iets zeggen over de uitdrukking van den Wethouder, dat spreker en de zijnen gedreven worden door wantrouwen. Spreker acht deze beschuldiging onredelijk. Het wantrouwen is integendeel aan de overzijde geweest. Men heeft sprekers partij met opzet om haar politieke overtuiging geweerd uiteen belangrijke commissie zonder dat men zelfs een poging gedaan heeft om aan te toonen, dat haar werk in andere commissies niet voldeed, dat de leden van sprekers partij hun plicht niet waren nage komen of het afdoen der werkzaamheden hadden verhinderd. Spreker meent trouwens, dat het feit, dat eenige leden, die niet verdacht kunnen worden van overdreven liefde voor het socialisme, de heeren Bosman, Heemskerk en Manders, het oogenblik om met dit voorstel te komen ook ontactisch hebben gevonden, den Wethouder toch wei iets te denken moet geven. Wanneer men zich had bepaald tot de wijzigingen, waartoe de Raad de wenschelijkheid had uitgesproken, wanneer men de commissie had uitgebreid met eenige leden, vermoedelijk een sociaal-democraat en een lid van den Vrijheidsbond, en men ha,d aangetoond, dat het gewenscht was de verordening te herzien, zou niemand daartegen bezwaar hebben gemaakt. Dat men dat niet heeft aangedurfd, beschouwt spreker als een bewijs van wantrouwen. Zro'n geweldige haast was er toch niet mee! De zaken werden altijd aldus behandeld en naar buiten merkte men niets van den ondragelijken last, waaronder de leden der commissie gebukt gingen. Spreker wijst dus af, dat hij gedreven wordt door wantrouwen. De Wethouder zegt, dat hij met dit voorstel handelde in den geest des tijds; heel mooie woorden, maar hij is in gebreke gebleven dat aan te toonen; integendeel, er bestaat een drang, in sprekers oogen wel eens te sterk, om het werk meer en meer commissoriaal te maken, om zelfs het werk van Burge meester en Wethouders in handen te leggen van commissies, waarin ook niet-Raadsleden zitting hebben. Spreker is daar zelfs tegenstander van, omdat hij er de voorkeur aan geeft het werk te doen voorbereiden door personen, die in het publiek verantwoording schuldig zijn eri omdat het gevaarlijk is te veel werk en te veel macht aan commissies, waarin zelfs niet-Raadsleden zitten, te geven. Spreker ontkent echter ten sterkste, dat de geest des tijds is om alles meer en meer te centraliseeren bij Burgemeester en Wethouders; in de door den Minister van Binnenlandsche Zaken ingediende proeve van wetswijziging zouden de commissies van bijstand zelfs het recht hebben rechtstreeks voorstellen aan den Raad te doen; b.v. de vermenigvuldigingsfactor zou niet door Burgemeester en Wethouders, maar door de Commissie van Financiën voorgesteld worden. Spreker wil gaarne aannemen, dat de heer Splinter, zooals hij zegt, van plan is alles wat in den Raad komt in de Commissie van Fabricage te brengen en ook, dat hij het doen zal, maar welken waarborg heeft men, dat een volgend Wethouder dat ook doen zal? Nu zegt de heer Splinter, dat men dan de verordening weer moet wijzigen, maar de Raad zit hier toch niet om de verordening zoo te maken, dat zij weer gewijzigd moet worden! Wel zegt men: de practijk is in andere plaatsen ook zoo, maar alles hangt er van af, hoe het College dat toepast. Het kan de commissie in alle belangrijke zaken raadplegen. De heer Splinter zegt, dat het dat natuurlijk- doen zal, maar dan moet het ook in de ver ordening gezet worden. In Amsterdam heeft de commissie het recht technische ambtenaren te hooren; dat is belangrijk en bewijst, dat de Commissie daar niet zoo'n lijdelijke rol heeft te vervullen als hier. In Dordrecht heeft zij ook dat recht, in den Haag is aan de commissie ook opgedragen medewerking bij de uitvoering van Woningwet, Hinderwet, Onteigeningswet en Bouwverordening.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 13