52
N°. 102. Leiden, 14 Mei 1928.
De Commissie van Financiën Leeft de eer U mede te
deelen, dat zij na onderzoek en na bespreking met Bur
gemeester en Wethouders zich kan vereenigen met hun
voorstel, om het vermenigvuldigingscijfer der Plaatselijke
Inkomstenbelasting 1928/29 op 0.9 te bepalen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 108. Leiden, 14 Mei 1928.
Zooals U bekend is, zijn bij de behandeling van de gemeente-
begrooting voor 1928 door Uw medelid, den heer van
Stralen, eenige voorstellen ingediend tot wijziging van enkele
bepalingen van de steunregeling, bedoeld in de artikelen
911 van de verordening van 20 October 1924, betreffende
den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken (Gem. Blad
No. 27) en wel die betreffende het steunbedrag, het bedrag,
waarvan geen aftrek van gezinsinkomsten plaats heeft en
den huurbon.
Bedoelde voorstellen, welke uit den aard der zaak slechts
als ingediende moties kunnen worden opgevat, aangezien de
bepalingen van de steunregeling niet door Uwe Vergade
ring, doch door ons College zijn vastgesteld, werden in onze
handen gesteld ten fine van praeadvies.
Ons College, hoewel aanvankelijk niet ongenegen de voor
stellen van den heer van Stralen in gunstige overweging te
nemen, heeft echter gemeend, dat het wenschelijk was bij
deze gelegenheid eerst een wijziging in de bestaande steun
regeling aan te brengen. Het heeft daartoe een wijziging van
art. 10 van bovengenoemde verordening ontworpen. Tot
toelichting van deze wijziging diene het volgende.
Wanneer men let op de bedoeling, waarmede de steun
regeling is opgezet, dan blijkt deze te zijn geweest het voor
zien in de nooden van bona fide werkloozen, die door den
langen duur van huDne werkloosheid door de werkloozenkas
niet voldoende konden worden geholpen; een voorziening dus
als aanvulling van de werkloosheidsverzekering, dus voor
zgn. uitgetrokken personen.
De omstandigheden destijds hebben er toe geleid de
steunregeling eenigszins ruimer op te vatten en behalve de
bovengenoemde personen ook er in op te nemen hen, die,
hoewel georganiseerd, nog niet voor een uitkeering uit de
werkloozenkas in aanmerking kwamen. Volgens de kasre-
glementen toch moet iemand in den regel eerst gedurende
een termijn van zes maanden lid zijn geweest en gedurende
dien tijd gewerkt hebben, alvorens rechthebbend te zijn op
een uitkeering.
De steunregeling nu voorzag ook in de behoeften van deze
personen, indien zij althans drie maanden lid van hun orga
nisatie waren geweest. Daarbij heeft wel de bedoeling voor
gezeten het zich organiseeren en dus verzekeren tegen werk
loosheid aan te moedigen.
Deze uitbreiding van den steun moet echter in beginsel
onjuist worden geacht, omdat zij in strijd is met de
bedoeling van den steun en dezen denatureert. Daarnaast
heeft de praktijk geleerd, dat deze uitbreiding leidde tot
het ongewenschte gevolg, dat men zich organiseerde met
het oog op den steun, welken men na drie maanden kon
gaan genieten. Het is duidelijk, dat personen, die zoo han
delen, niet tot de bona fide werklieden moeten worden ge
rekend, wien het ernst is, zoowel met hun werk als met
het streven, om in de geldelijke gevolgen van hun werkloos
heid te voorzien.
Het doel van den steun, om nl. de principieele scheidings
lijn tusschen verzekerden en armlastigen verder door te
trekken en de eersten zoolang mogelijk buiten het Burgerlijk
Armbestuur te houden, werd zoodoende meer en meer uit
het oog verloren en zoo werd de grens tusschen steunregeling
en armbestuur flauwer. Inderdaad zijn de gevallen, dat men
zich verzekerde ter wille van den steun, talrijk genoeg om
het hier geschetste bezwaar van groote beteekenis te doen
zijn. Voorts kan de prikkel tot organisatie en verzekering,
die in deze uitbreiding van den steun mocht hebben gele
gen, geacht worden zijn werking te hebben gedaan; hij kan
thans verder worden gemist.
Met de meerderheid van de Commissie van Advies voor
Sociale Zaken komt het ons dan ook gewenscht voor, dat
de steunregeling thans van dit onzuiver element wordt be
vrijd en dus voortaan uitsluitend beantwoordt aan haar
doel, dat moet zijn: bona fide georganiseerde werklieden
verder te helpen, waar de verzekering ophoudt. Daartoe is
noodig wijziging van art. 10 der verordening, in welk artikel
de grondslagen voor de steunregeling zijn vastgelegd.
In de eerste plaats van art. 10 sub a, hetwelk wij U in
overweging geven als volgt te lezen:
,,lid zijn van een werkloozenkas en niet meer rechthebbend
zijn op een uitkeering uit die kas".
Aangezien de reglementen van de meeste werkloozenkassen
een termiju van zes maanden kennen, alvorens men recht
hebbend is op uitkeering, brengt de consequentie verder
mede, dat art. 10 sub b wordt gelezen: „ten minste zes
maanden lid zijn van een vakvereeniging, waaraan om speciale
redenen geen werkloozenkas is verbonden".
Hoewel eene wijziging van de strekking van art. 10 sub
c niet in de bedoeling ligt, kan deze gelegenheid worden
benut, om de redactie van deze bepaling te verbeteren door
te lezen:
„op andere wijze, zulks ter beoordeeling van Burgemeester
en Wethouders, tegen de geldelijke gevolgen van hunne
werkloosheid voorzieningen hebben getroffen".
Behalve een verbeterde redactie is thans ook vastgelegd,
dat ons College beslist, of de getroffen voorziening inder
daad als ernstig en doeltreffend is te beschouwen.
Ten slotte kan art. 10 sub d vervallen, omdat voor de
daar bedoelde personen voldoende gelegenheid tot organi
satie en verzekering bestaat. Speciale vermelding van deze
personen is dus niet noodig.
Onder verwijzing naar het ter visie liggend rapport van
de Commissie van Advies voor Sociale Zaken en overeen
komstig het gevoelen van de meerderheid dier commissie,
stellen wij Uwe Vergadering alsnu voor tot vaststelling van
de navolgende verordening over te gaan:
VERORDENING,
houdende wijziging van de verordening van 20 October 1924,
(Gem. Blad No. 27), betreffende den Gemeentelijken Dienst
voor Sociale Zaken.
Benig Artikel.
Artikel 10 van bovengenoemde verordening wordt gelezen
als volgt:
„Voor den in artikel 9 bedoelden steun kunnen in aan
merking komen de onvrijwillig geheel of gedeeltelijke werk-
looze valide personen, die:
a. lid zijn van een werkloozenkas en niet meer rechtheb
bend zijn op een uitkeering uit die kas;
b. ten minste zes maanden lid zijn van een vakvereeni
ging, waaraan om speciale redenen geen werkloozenkas is
verbonden
c. op andere wijze, zulks ter beoordeeling van Burgemeester
en Wethouders, tegen de geldelijke gevolgen van hunne
werkloosheid voorzieningen hebben getroffen."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 104. Leiden, 15 Mei 1928.
Onder overlegging van nevensgaand schrijven van den
heer S. de Boer Azu., geven wij Uwe Vergadering in over
weging aan genoemden heer de Boer op diens verzoek eervol
ontslag te verleenen als lid der Schattingscommissie, bedoeld
in art. 57 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden 11 Mei 1928.
In verband met het klimmen mijner jaren, deel ik U
mede, dat ik als lid der Schattingscommissie, bedoeld in
artikel 57 der Wet op de Inkomstenbelasting 1914, wensch
te bedanken.
Hoogachtend
S. de Boek Azn.
Aan den Baad der Gemeente Leiden.
N°. 105. Leiden, 15 Mei 1928.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten,
dat het onderzoek der rekening over 1927 van de Plaatse
lijke Schoolcommissie haar tot geen opmerkingen aanleiding
heeft gegeven.
Zij geeft U derhalve in overweging deze rekening goed te
keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.