44 De kosten van deze uitbreiding worden door den Directeur der Gemeentewerken geraamd op 9.500. De tweede voorziening betreft den bouw van een garage. Zooals Uw College bekend is, is sedert de inwerkingtreding van de Vleeschkeuringswet, die er toe leidde, dat verschil lende omliggende gemeenten zich bij den keuringsdienst van vee en vleesch van Leiden aansloten, overgegaan tot de aanschaffing van een tweetal dienstauto's. Bij gebrek aan een andere plaats, is destijds als stalling voor deze auto's ingericht een deel van het houten gebouw, dat gedurende de oorlogsjaren als centrale keuken werd gebruikt; deze ruimte is voor dit doel niet alleen te klein, doch voldoet, zooals zich begrijpen laat, bovendien in velerlei opzicht niet aan de eischen, die daaraan uit een veiligheidsoogpunt moeten worden gesteld. In dezen toestand kon evenwel tot dusver bezwaarlijk verbetering worden gebracht, omdat omtrent de verdere bestemming van deze houten gebouwen, waarvan een gedeelte ook bij het gemeentelijk waschbureau in gebruik is, nog niet was beslist. Nu echter ingevolge het Raadsbesluit van 19 December 1927 het waschbureau naar elders wordt verplaatst en de houten gebouwen dus eerlang zullen kunnen worden opgeruimd, komt er voldoende terrein tusschen den zgn. particulieren paardenstal en de beambtenwoningen voor den bouw van een garage beschikbaar. De ontworpen garage biedt plaats voor 3 auto's en is voorzien van een werkkuil, welke in staat stelt de onderzijde van de auto's te bereiken en daar de noodige reparaties uit te voeren, alsmede van een opslagplaats voor benzine. De derde voorziening, welke ten slotte zal moeten worden getroffen, bestaat in den bouw van een lokaal voor vleesch- verkoop. Artikel 18 van de Vleeschkeuringswet toch bepaalt, dat bij algemeenen maatregel van bestuur wordt vastgesteld op welke wijze voorwaardelijk goedgekeurd vleesch bruikbaar mag worden gemaakt voor voedsel; krachtens artikel 54 van dezen algemeenen maatregel van bestuur (Kon. Besluit van 5 Juni 1920, Staatsblad 285, laatstelijk gewijzigd bij Kon. Besluit van 28 Mei 1925, Staatsblad 223) kan dit onder meer geschieden door verkoop in 't klein onder toezicht, omtrent welken verkoop artikel 59 nadere voorschriften bevat, onder meer dit, dat Burgemeester en Wethouders bepalen waar het vleesch wordt verkocht; als plaats van verkoop heeft Uw College bij artikel 7 van de verordening van 17 Augustus 1922 (Gemeenteblad No. 45) aangewezen het Openbaar Slachthuis. Tot nu toe geschiedt de verkoop van het voorwaardelijk goedgekeurd vleesch in het keuringslokaal, dat uit den aard der zaak daarvoor niet is ingericht en dat, zooals boven werd uiteengezet, voor de keuring zelve reeds te klein is; de daaruit voortvloeiende bezwaren worden nog vergroot door het feit, dat, bij gebreke van wachtkamer, al het publiek in dit lokaal moet worden toegelaten. Een andere geschikte plaats voor den bouw van een vleeschverkooplokaal was evenwel tot dusver niet te vinden; immers, met het oog op het koopend publiek, moet een dergelijk lokaal aan de straat, in casu aan de Pasteurstraat, zijn gelegen. Het terrein, dat daarvoor dus als het ware aangewezen is, werd echter in beslag genomen door de houten hulpge bouwen van de voormalige centrale keuken en eerst met de opruiming van deze gebouwen, die thans binnenkort kan plaats hebben, wordt dus de mogelijkheid geopend om in den bestaanden toestand verbetering te brengen. Zooals nu uit de teekening kan blijken, is het de bedoeling naast de te bouwen garage en onder één dak daarmede, het verkooplokaal van vleesch in te richten. Behalve de eigenlijke vleeschwinkel is een wachtlokaal geprojecteerd, hetgeen, met het oog op den soms vrij grooten toeloop van het publiek, zeer noodig is. De winkel zal overigens zoo eenvoudig mogelijk worden ingericht en wat verlichting, ventilatie, bevloering, wandbekleeding enz betreft, moeten voldoen aan de eischen, gesteld bij den algemeenen maat regel van bestuur ter uitvoering van artikel 19 der Vleesch keuringswet, (art. 2 jo. art. 4 van het Kon. Besluit van 10 Juli 1926, Staatsblad No. 233). De kosten van den bouw van de garage en van dien van het vleeschverkooplokaal te zamen worden door den Direc teur der Gemeentewerken op ƒ11.500.begroot, zoodat met het bovenstaande in totaal een uitgave zal zijn gemoeid van ƒ21.000.welke uit de aanwezige middelen van het Afschrijvings- en Vernieuwingsfonds kan worden bestreden. Op grond van het bovenstaande geven wij Uw College alsnu in overweging den Raad voor te stellen onze Com missie te machtigen over te gaan tot de uitbreiding van het keuringslokaal en den bouw van een garage en van een vleeschverkooplokaal op het terrein van het Openbaar Slachthuis, voor de som van ƒ21.000.te betalen uit de middelen van het Afschrijvings- en Vernieuwingsfonds van die inrichting. De Commissie van Beheer over het Openbaar Slachthuis Aug. L. Reimeringer, Voorzitter. J. A. v. d. Stok, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. N°. 83. Leiden, 23 April 1928. Bij de behandeling vau de begrooting voor het loopende dienstjaar werd het hierachter afgedrukt voorstel van Uw medelid, den heer Sijtsma, in zake bevordering in rang van den wetenschappelijken ambtenaar aan het gemeente-archief, Mr. J. W. Verburgt, en van den adjunct-directeur van het Stedelijk Museum ,,de Lakenhal", den heer A. Coert, in handen van ons College ten fine van praeadvies gesteld. Omtrent het eerste gedeelte van het voorstel vroegen wij het gevoelen van de Commissie voor het Oud-Archief. Blij kens haar ter visie liggend rapport is deze van oordeel, dat aan een ambtenaar onder den Archivaris met een hoogeren rang, dan waarin de heer Verburgt thans is ingedeeld (commies 2e klasse), absoluut geen behoefte bestaat. Indien de heer Verburgt dan ook mocht meenen, dat hem op grond van zijne wetenschappelijke graden eene hoogere positie toekomt, dan is voor hem, zoo schrijft de commissie verder, de aangewezen weg die elders te zoeken, aangezien zij hem aan het Leidsch archief thans niet kan worden geboden. Ons College kan zich met. het advies van de commissie volkomen vereenigen en wij zijn dan ook niet voornemens tot eene bevordering van den heer Verburgt, welk tot onze competentie behoort, over te gaan. Anders staat ons College tegenover het gedeelte van het voorstel, dat betrekking heeft op eene bevordering in rang van den adjunct-directeur van de Lakenhal. Reeds vóór de indiening van het voorstel-Sijtsma maakte de Commissie voor de Lakenhal deze aangelegenheid, die, in tegenstelling met de zooeven bedoelde promotie, niet tot de bevoegdheid van ons College, doch tot die van Uwe Vergadering behoort, bij ons aanhangig, doch wij deelden der commissie toen mede, slechts dan bereid te zijn een dergelijk voorstel bij U te steunen, indien ten duidelijkste werd aange toond, dat de functie van adjunct-directeur gebleken was aanzienlijk gewichtiger te zijn, dan men zich die aanvan kelijk gedacht had en dat de rang van commies 2e klasse met het oog op den aard van de hem opgedragen werk zaamheden niet meer voldoende was voor den adjunct directeur. Welnu, het komt ons voor, dat uit het zich mede in de Leeskamer bevindend rapport van de commissie overtuigend blijkt, dat inderdaad de werkzaamheden van den adjunct directeur in den loop der jaren zoowel in omvang als in gewicht belangrijk zijn toegenomen. In het bijzonder brengen de vele tentoonstellingen, welke in de Lakenhal plegen te worden gehouden en waardoor niet alleen aan de ingezetenen de gelegenheid geboden wordt tot bijzonder kunstgenot, doch ook soms niet onbelangrijke directe voordeelen aan de gemeente ten deel vallen, vele extra zorgen en werkzaamheden vooral voor den adjunct-directeur mede. Op grond van een en ander hebben wij dan ook in dit bijzondere geval geen bezwaar tegen eene bevordering van den adjunct-directeur. Het best kan dit o.i. geschieden door den heer Coert, die thans in den rang van commies 2e klasse op zijn maximum staat en mitsdien een jaarwedde geniet van f 3000.ingaande 1 Januari j.l., te bevorderen tot commies le klasse, met gelijktijdige toekenning van twee periodieke verhoogingen bij vervroeging, waardoor de wedde aanstonds wordt gebracht op 3200.en nog kan stijgen tot 3400.—. Wij geven U derhalve in overweging: a. te besluiten den heer A. Coert, adjunct-directeur van het Stedelijk Museum „de Lakenhal" met ingang van 1 Januari 1928 te bevorderen tot den rang van commies leklassè en daarbij tevens te bepalen, dat den bevorderde twee periodieke verhoogingen bij vervroeging zullen worden toe gekend; b. het voorstel van den heer Sijtsma verder als afgedaan te beschouwen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Burg. en Weth. der gemeente Leiden. Ondergeteekende heeft de eer bij de behandeling der gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1928 voor te stellen:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 4