MAANDAG 2 APRIL 1928. 47 De heer Eikerbout voegt spreker toe: zoo! Spreker moet opmerken, dat de heer Eikerbout de administratie van die woningen niet heeft onderzocht en er dus niets van weet. Spreker heeft verschillende gevallen onderzocht en daarbij is hem gebleken, dat bijv. een huur van 2.87J voor een huisje in een slop z. i. minstens de helft te hoog was. Spreker meent dan ook, dat er met een klachtenbureau wel resul taten te bereiken zullen zijn. Dit bureau zal ook niet zijn voor de goede, maar wel voor de kwaadwillige huiseigenaren, die op onverantwoordelijke wijze de huren zouden opdrijven. De heer van Stralen heeft gevraagd, welke stappen dan zouden worden gedaan. Een van de voornaamste stappen is naar sprekers meening het bemiddelend optreden tusschen huurder en verhuurder, wat misschien tot verlaging aanleiding zou kunnen geven. De tweede stap zou zijn om aan den Ver- huurdersbond te vragen te willen medewerken om onredelijke huurverhooging te voorkomen. Aan publiciteit denken Burgemeester en Wethouders niet, omdat er geen rechtsgrond voor bestaat. In Amsterdam is hetzelfde voorgesteld en de Raad heeft ook daar besloten niet tot publicatie over te gaan. De Directeur van den Woningdienst in Amsterdam schrijft, dat er niets tegen huurverhooging is voorzoover die het index cijfer volgt. Spreker haalt verder uit dea betreffenden brief aan, dat het Amsterdamsche klachtenbureau goede resultaten kan boeken, al is de toevloed in Amsterdam, waar de men- schen schijnbaar niet zoo gauw klagen als in Leiden, niet zoo groot, want in de maand November van het vorige jaar zijn er slechts 80 gevallen van, naar de meening der klagers, onredelijke huurverhooging aangebracht. Den heer Spendel kan spreker mededeelen, dat er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders geen nieuw personeel noodig is. Wanneer er klachten inkomen, kunnen die door een der ambtenaren van den buitendienst worden onderzocht en pas daarna behoeft er bemiddelend te worden opgetreden. Wanneer het geld zou kosteD, zou spreker ook tegen de instelling van een klachtenbureau zijn. De heer Romijn zou het in principe met den heer Spendel eens kunnen zijn, omdat hij de kwestie der huurprijzen meer een economische vindt en de toestanden zelf te zijner tijd tot behoorlijke prijzen moeten leiden. Waar er echter zekere na-oorlogsehe toestanden werken, die men niet geheel in de hand heeft, gelooft spreker, dat er reden is met het voorstel mede te gaan, wanneer wordt opgetreden op de wijze als de Wethouder heeft uiteengezet. Ook de stappen, die Burge meester en Wethouders zich voorstellen te doen, zijn niet zoo ingrijpend. Naar sprekers meening zou dan ook later kunnen overwogen worden, of er tot opheffing dan wel tot een andere werkwijze van het bureau moet worden over gegaan. De heer Sijtsma heeft bij het lezen van het praeadvies gedacht, dat de heer Spendel tot de minderheid van de Com missie van Fabricage behoorde, terwijl deze, die toch demo cratisch moest voelen, zich nu ontpopt als behoorende tot de meerderheid. Dit valt spreker van den heer Spendel tegen, terwijl de houding van den Wethouder hem is meegevallen. Spreker sluit zich bij den heer Romijn aan en zal gaarne zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders geven. Hij is het niet eens met den heer Spendel, dat hetgeen nu zal worden ingevoerd niets zal geven. Hij gelooft niet, dat de huiseigenaren zulke onredelijke menschen zijn, dat zij, wanneer verstandige menschen tot hen zeggen, dat zij verkeerd doen, zullen antwoorden, dat het hun niet kan schelen. De tegenstanders zullen mogen inzien, in tegenstelling met de opvatting van de meerderheid der Commissie van Fabricage, dat er altijd nog moreele overwegingen kunnen wezen en er wel degelijk menschen zijn ook onder de huiseigenaren vindt men die wel die daarvoor vatbaar zijn. Spreker kan niet meegaan met het denkbeeld van den heer van Stralen om de onredelijke huurverhoogingen te publiceeren. Misschien moet dit in de toekomst gebeuren, als de middelen, welke Burgemeester en Wethouders aanwenden, niet helpen en men zich verplicht voelt tot strengere maat regelen zijn toevlucht te nemen, maar voorloopig wil spreker het middel der publicatie niet zien toegepast. De heer Heemskerk heeft met verwondering kennis genomen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders en is door de heden gehouden discussie in die verwondering versterkt. Hij moet een groot contrast constateeren tusschen het vroegere College en dat van thans. Indertijd is er langdurig gedebat teerd over het in het leven roepen van een huurverordening en toen is door de voorstanders uitdrukkelijk naarvoren ge bracht, dat het niet zoozeer ging om het tegengaan van huurverhoogingen als wel om het tegengaan van onredelijke huurverhoogingen. Nu frappeert het spreker, dat de Wethouder van Fabricage komt verklaren, dat het alleen gaat om onrede lijke huuropd rij ving. Spreker gaat daarmede accoord, maar vraagt zich af, waarom de Wethouder indertijd dan niet heeft medegewerkt aan het in het leven roepen van een gemeente lijke huurverordening. Men had dan althans een dwingende kracht achter zich gehad, welke men nu moet missen. Spreker zal niet beweren, dat, indien dat was geschied, de Kroon die verordening had goedgekeurd, maar indien Burge meester en Wethouders met een dergelijke verordening, die zeker nuttig en gewenscht was te Leiden, waren gekomen, dan was dit zeker van gewicht geweest op de beslissing van de Kroon ten opzichte van die verordening. Spreker kan zich niettegenstaande dit toch met het voor stel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Spreker heeft er geen principieel bezwaar tegen, dat de gemeente in deze dwingend optreedt en hij betreurt het dan ook, dat het hier niet kan. Spreker acht het zeer goed mogelijk, dat met het bureau goede resultaten kunnen worden bereikt en dat misschien huiseigenaren door besprekingen, die namens Burge meester en Wethouders zullen worden gevoerd, weerhouden zullen worden een onredelijke verhooging in te voeren. De heer van Stralen heeft gezegd, dat de menschen zich niet met veel lust tot het bureau zullen wenden, maar voor spreker maakt dit weinig verschil, want tijdens het bestaan van de Huurcommissie hebben zij zich toch ook tot iemand moeten wenden en ook, als er een gemeentelijke huurverorde ning was geweest, zou dat het geval geweest zijn. Iets anders is, of op den duur de gedachte niet zou worden ingevoerd, dat er met het bureau toch niets te bereiken is, omdat elke rechtsgrond ontbreekt om dwingend op te treden. Waar spreker echter meent, dat er onredelijke huurverhooging plaats heeft in de gemeente, is er voor hem alle aanleiding om te trachten te doen wat er gedaan kan worden en zal hij zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders gaarne vereenigen. De heer Wilbrink staat principieel op hetzelfde standpunt als de heer Spendel, maar wil toch ook graag met de werke lijkheid rekenen, en waar hier wellicht voordeel zou kunnen worden behaald tegenover onwillige verhuurders, zou spreker wel met het voorstel als proef willen meegaan. Het lijkt hem echter bedenkelijk, dat het zonder kosten zou kunnen ge schieden. De Wethouder heeft gezegd, dat het alleen zal gaan over klachten van onredelijke huurverhooging, maar wie geeft aan, wat hier onredelijk is? De heer van Stralen heeft een groot aantal gevallen opgenoemd, die naar sprekers meening wel bewijzen, dat door een groot aantal huurders iedere verhoo ging onredelijk wordt geacht. Al is het maar een administra tieve handeling, toch meent spreker, dat een ambtenaar een groot deel van zijn beschikbaren tijd daaraan zal moeten besteden. Voorts zou spreker gaarne van den Wethouder vernemen, hoe hij zich het verloop van de zaken in de toekomst denkt, üp het oogenblik heeft hij iets bereikt door persoonlijk in grijpen, maar spreker gelooft niet, dat een verhuurder, die de huur onredelijk opdrijft, zich zal laten ompraten dooreen ambtenaar. Wanneer dergelijke zaken direct door het College zouden worden behandeld, zou spreker er eenige verwachting van kunnen hebben, maar dan zou de Wethouder moeten toezeggen, zich in alle toekomstige gevallen daarvoor beschik baar te willen stellen. Dan zullen ook de kosten niet zoo hoog oploopen. De heer van Stralen heeft gevallen genoemd, waarin maat schappijen eigenares waren geworden van complexen woningen en daarna de huren verhoogd, maar toevallig noemde de heer van Stralen maatschappijen, welke haar werk maken van het exploiteeren van woningen om daarmede winst te maken, en nu ligt het toch voor de hand, dat, als zulk een maatschappij tegen een behoorlijken prijs een complex woningen kan kooperi, welke volgens de index-cijfers exploitabel zijn, d. w. z. tegen dezelfde huren of tegen matig verhoogde huren, maar in elk geval tegen huren, welke niet de tegenwoordige waarde van dergelijke woningen te boven gaan, die maatschappij op een eventueel noodige huurverhooging volkomen recht heeft. De regeling te Amsterdam is aangehaald, maar daar wordt wel degelijk rekening gehouden met de index-cijfers, met de tegenwoordige waarde der woningen, en worden deze daarvoor verhuurd of verpacht. Dat is een zuiver beginsel. Tegen de bestendiging van de Huurcommissie gold "het principiëele bezwaar evenals tegen het in het leven roepen van een huurverordening, waarover de heer Heemskerk sprak dat die Commissie geen rekening hield met de werkelijkheid. Zij was ingesteld om rekening te houden met de belangen van de huurders en liet huurverhoogingen toe, eerst van 20 en daarna van 50 welke het Rijk aangaf. Men zal moeten toegeven, dat die percentages geen rekening hielden met de index-cijfers van vóór den oorlog. De Huurcommissie ging dan ook te rade, niet met hetgeen den verhuurder naar recht toekwam, maar met haar eigen inzicht en met hetgeen de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 5