MAANDAG 2 APRIL 1028.
De heer van der Reijden vraagt wanneer het praeadvies
is te verwachten op het op '19 December ingekomen adres
van de Leidsche afdeelingen van de Nederlandsche Vereeni-
ging van Fabrieksarbeiders, enz., houdende verzoek om den
Zondagsarbeid van het personeel in bierbottelarijen, mineraal-
waterfabrieken en soortgelijke bedrijven bij verordening te
verbieden.
De Voorzitter antwoordt, dat binnenkort een voorstel tot wij
ziging van de desbetreffende verordening, waardoor aan het ver
langen van adressanten wordt voldaan, den Raad zal bereiken.
De heer Bergers wijst er op, dat de bewoners van de
Lusthoflaan veel last hebben van ratten, en vraagt of
daar niets aan gedaan kan worden.
Mevrouw Braggaar—de Does zegt, dat zij gaarne antwoord
zou willen hebben op de vragen, door haar in de vorige
Raadsvergadering gesteld, betreffende het aan een kind
bij wijze van strafmaatregel onthouden der schoolkindervoe
ding.
De heer Tepe zegt, dat Mevr. Braggaarde Does heeft
gevraagd, of het aan het College bekend is, dat het hoofd
der school B aan de Haverstraat aan een kind bij wijze van
strafmaatregel de schoolkindervoeding heeft onthouden. Deze
vraag, betreffende een concreet geval, zal spreker aanstonds
beantwoorden.
De tweede vraag is van meer principiëelen aard en luidt
heeft het hoofd de bevoegdheid daartoe? Zoo ja, is het dan
niet wenschelijk, dat op de kinderen, die schoolkindervoe
ding genieten, dezelfde strafmaatregelen toegepast worden als
op hen, die haar niet genieten, teneinde schadelijke gevolgen
daarvan voor die kinderen te voorkomen
Spreker antwoordt, dat het noodzakelijk is een onderscheid
te maken wat betreft de reden, waarom de straf is opge
legd. In de desbetreffende verordening staat, dat leerlingen,
die zich schuldig maken aan ernstige feiten, in overleg met
het schoolhoofd, tijdelijk van de school kunnen worden ver
wijderd. Het is dus geoorloofd ten opzichte van het school
onderwijs, maar a fortiori is het zeer zeker geoorloofd een
kind van de school te verwijderen, indien het zich misdraagt
tijdens de schoolkindervoeding.
Een tweede vraag in dit opzicht kan men deze vraag
in tweeën splitsen is, of een onderwijzer, als een kind
een vergrijp pleegt tijdens de gewone schooltijden, daarvoor
als straf kan toepassen de onthouding der schoolkindervoe
ding. Ofschoon spreker die vraag noch positief noch negatief
wil beantwoorden, wil hij wel als zijn persoonlijke meening
te kermen geven, dat het niet wenschelijk is om in dat geval
die straf toe te passen. De kinderen, die niet aan de school
kindervoeding deelnemen, kunnen natuurlijk niet gestraft
worden met onthouding daarvan, maar naar sprekers over
tuiging is het ook niet gewenscht die straf toe te passen op
kinderen, die wel van de schoolkindervoeding gebruik maken.
Spreker komt thans tot het concrete geval, door mevrouw
Braggaar genoemd. Het College heeft, nadat mevrouw
Braggaar haar vragen had gesteld, onmiddellijk stappen ge
daan om de juiste toedracht van de zaak te achterhalen. Uit
de rapporten van het schoolhoofd en van de onderwijzeres,
met de leiding van de schoolkindervoeding belast, is toen het
volgende gebleken.
Op 14 Februari trachtte een van de kinderen, die uit
muntte door zijn bijzonder lastig karakter, tijdens de school
kindervoeding, door zijn been uit te steken de andere kinderen
te laten struikelen, terwijl zij met de spijzen naar de banken
gingen. De onderwijzeres, die de leiding had bij de school
kindervoeding, was beducht, dat zich bij een volgende
gelegenheid weer dergelijke scènes zouden voordoen, en toen
het kind tijdens de gewone schooltijden zich weer misdroeg,
heeft zij dien jongen gevraagd, of hij zich bij de schoolkin
dervoeding nu beter zou gedragen. De jongen heeft daarop
op brutale wijze gereageerd en toen heeft de onderwijzeres
gezegd: dan kom je niet meer bij de schoolkindervoeding.
De straf is dus niet opgelegd, volgens de mededeelingen
van de betrokken onderwijzeres en van het hoofd der school,
wegens een vergrijp tijdens het onderwijs, maar wegens mis
dragingen bij de schoolvoeding een vorigen keer.
Voor de absolute juistheid hiervan kan spreker niet instaan,
maar de juistheid wordt bevestigd door het hoofd, die er aan
toevoegde, dat, toen het hem werd medegedeeld, hij zeide:
voor dit geval zal ik deze houding goedkeuren, omdat ik u
niet in den steek wil laten tegenover de ouders, met wie u
anders in conflict zou kunnen komen.
De Voorzitter wijst er mevrouw Braggaarde Does op,
dat zij nog een kort woord mag zeggen, maar dat het geen
behandeling van de zaak mag worden.
Mevrouw Braggaarde Does is in geen geval bevredigd
door het antwoord van den Wethouder, omdat het hoofd der
school den Wethouder anders schijnt te hebben ingelicht dan
hij het haar heeft gedaan. Het hoofd heeft speciaal aan
spreekster gezegd, dat het kind ondeugend was geweest, niet
tijdens de schoolvoeding, maar voor schooltijd en dat hij het
toen het genot van de voeding des middags had onthouden.
Op spreeksters vraag, of alleen die kinderen ondeugend waren,
die schoolvoeding genoten, was het antwoord ontkennend,
maar toen zij vroeg: waarom straft u de kinderen niet in
gelijke mate, zeide hij, dat hij zou straffen zooals hij dat goed
dacht en dat hij anders de schoolvoeding geheel uit zijn
school zou verbannen.
De Voorzitter acht het 't verstandigste, dat mevrouw
Braggaarde Does zich in verbinding stelt met den Wet
houder om te kunnen vaststellen, hoe de feiten zijn.
De heer Baart wil den Voorzitter, als hoofd der politie,
vragen, of de verhalen, die in de stad de ronde doen, juist zijn,
dat de politie den laatsten tijd op een de burgerij prikkelende
wijze optreedt en op advies van hen, die de leiding hebben,
veel processen-verbaal moet opmaken. Er wordt beweerd, dat
dit vooral bij de jongere agenten het geval moet zijn.
De Voorzitter zegt, dat het volstrekt onjuist is, dat aan
de politie-agenten een dergelijke opdracht zou zijn gegeven;
er is voorts geen kwestie van, dat de conduite der agenten
beoordeeld wordt naar liet aantal processen-verbaal, dat zij
opmaken. Wel wordt er natuurlijk behoorlijk gezorgd, dat
gepleegde overtredingen in voldoende mate worden achterhaald.
De heer van Eck heeft vernomen, dat de bioscoophouders
ingevolge de Bioscoopwet aan Burgemeester en Wethouders
hebben verzocht te mogen voortgaan met spelen.
Bij dat verzoek hebben zij tegelijk aan het College verzocht
voortaan matinées te mogen geven 's Zondags van 2 tot 5
uur, zooals dat in den Haag het geval is. Nu zullen Burge
meester en Wethouders een beslissing moeten nemen volgens
de bepalingen van de Zondagswet en waar de Burgemeester
op 7 December '1927 verklaarde, ook namens het College, dat
te Leiden de Zondagswet zoo soepel mogelijk zou worden
toegepast en rekening zou worden gehouden met de stemmin
gen in de gemeente, vraagt spreker, of het College zich bij
het nemen van een beslissing die toezegging zal herinne
ren. Spreker meent, dat de groote meerderheid der gemeen
tenaren geen bezwaar zal hebben, dat op Zondag de bioscopen
open zijn, integendeel, het onaangenaam zal vinden, dat in
den Haag op Zondag de bioscopen wel kunnen worden be
zocht en te Leiden niet.
De Voorzitter antwoordt, dat het verzoek, dat den heer
van Eck aanleiding heeft gegeven tot -het stellen van zijn
vraag, dezer dagen in het College in bespreking komt en dat
bij het nemen van een beslissing natuurlijk rekening zal
worden gehouden met gedane toezeggingen.
De heer Schüller wil nogmaals de vraag doen, welke hij
reeds meermalen stelde, of Burgemeester en Wethouders
willen trachten met het gemeentebestuur van Oegstgeest een
overeenkomst te sluiten, waardoor een eind komt aan het
feit, dat in de Nachtegaallaan het riool uitloost op de daar
liggende sloot.
De Voorzitter antwoordt, dat deze aangelegenheid reeds
de aandacht van Burgemeester en Wethouders heeft.
De heer heer van Es herinnert er aan, dat vóór de ver
plaatsing van het politie-bureau aan het Stadhuis steeds een
zekere bewaking was, en nu vraagt hij, of Burgemeester en
Wethouders er zorg voor willen dragen, dat er ook na de
verdwijning van het politie-bureau van die plaats op Zondag
altijd in het Stadhuis iemand aanwezig zal zijn, die de ver
antwoordelijkheid moet dragen voor de bewaking met het
oog op brand of andere dingen. Onlangs is spreker gebleken,
dat op Zondag tusschen 10 en 12 uur in den morgen niemand
met dat doel in het Stadhuis aanwezig was.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders hun
aandacht aan die aangelegenheid zullen wijden.
Niemand meer het woord verlangende, sluit de "Voorzitter
de vergadering.
Buiten de agenda werd nog behandeld een interpellatie van den
heer Sijtsma in zake de bediening van de centrale verwarmings
installatie van de H. B. S. met 5-jarigen cursus door den
concierge van die school (blz. 54).