52
MAANDAG 2 APRIL 1928.
De overheid mag zich niet op het standpunt stellen, dat,
indien die menschen er meer pensioen door kunnen krijgen,
het geoorloofd is die verklaringen af te geven, al zijn zij niet
geheel juist. Die menschen waren in lossen dienst en nu
willen de organisaties, dat Burgemeester en Wethouders ver
klaren, dat zij in tijdelijken dienst waren. Waren volgens de
Pensioenwet ook losse diensten inkoopbaar, dan was alle
moeilijkheid opgelost, maar de Pensioenraad vraagt, of die
menschen in tijdelijken dienst zijn geweest als omschreven
in artikel 40 C der Pensioenwet 1922 en een dergelijke ver
klaring kunnen Burgemeester en Wethouders niet afgeven,
omdat die met de waarheid in strijd zou zijn.
Volgens den heer Baart is het een formaliteit. Ja, forma
liteiten beheerschen voor een groot deel de handelingen van
Burgemeester en Wethouders, maar als het College erg
formeel had willen zijn, had het elke discussie in den Raad
over deze kwestie kunnen vermijden, althans kunnen zeggen,
dat Burgemeester en Wethouders daaromtrent niet intei pel-
label waren, omdat het de uitvoering van een wet geldt en
de Raad daarmede niets te maken heeft. Het College heeft
dat echter niet gedaan en heeft meermalen zijn inzichten in
deze verdedigd.
Nu sprekers meening een andere is dan die van den heer
Baart, zegt diens betoog alleen dit tot spreker: was de heer
Baart Wethouder geweest, dan zou hij wellicht de zaak in
het georganiseerd overleg hebben besproken en tot een andere
conclusie zijn gekomen, maar spreker is nu eenmaal Wet
houder en hij kan niet de gemeente besturen naar de inzich
ten van den heer Baart en zijn fractie-genooten, die expressis
verbis hebben verklaard geen deel te willen uitmaken van
het College.
Of een motie in den Raad is aangenomen met '19 tegen
13 stemmen dan wel met 17 tegen 16 stemmen, maakt voor
spreker geen verschil. Het gaat alleen om de beslissing.
De derde vraag is, wat Burgemeester en Wethouders er toe
heeft geleid op "het verzoek afwijzend te beschikken.
Er is niets aan te doen. De Raad kan besluiten wat hij
wil, maar waarheid blijft waarheid. Spreker acht het het beste,
dat de heer Baart zijn motie intrekt en dat de Raad die
anders verwerpt.
De heer Baart wil in de eerste plaats een opmerking maken
aan het adres van den heer Heemskerk, die aan Burgemeester
en Wethouders heeft aangeraden in het vervolg tot de men
schen te zeggen: je wordt aangenomen, maar denk er aan,
je bent altijd in lossen dienst. Spreker zou dat een vrijbrief
vinden aan Burgemeester en Wethouders om de menschen
in het vervolg altijd in lossen dienst te houden.
De heer Heemskerk zou het verder betreuren, indien
spreker voortaan niet meer aan dergelijke besprekingen alleen
met Raadsleden zou deelnemen. Spreker zal toch ernstig
moeten nagaan, of hij in den vervolge daarbij tegenwoordig
zal kunnen zijn. Wanneer er overeenstemming zou zijn be
reikt, zou spreker het niet onmogelijk hebben geacht, dat er
toch nog iets zou kunnen zijn bereikt.
De heer Goslinga heeft gezegd, dat hij niet kan voldoen
aan hetgeen spreker wil, omdat er iets gevraagd wordt wat
in strijd zou zijn met de waarheid.
Spreker meent zich te kunnen beroepen op de wijziging
van de Pensioenwet van 28 Mei 1925, waarbij bepaald is,
dat ook losse diensttijd, welke na een onafgebroken periode
door een aanstelling van ambtenaar werd gevolgd, alsnog
kan worden ingekocht.
Er wordt hier gesproken van losse arbeiders en spreker
had gaarne gewild, dat deze zaak ook in het georganiseerd
overleg was uitgemaakt om te zien wie gelijk had.
Door de organisatie wordt gevraagd: geef de bewijzen voor
de losse werklieden, en door Burgemeester en Wethouders
wordt gezegd: als wij dat geven heeft het voor de organi
satie geen zin, maar spreker meentals er maar voldaan is
aan hetgeen is gevraagd, dan is aan het verzoek van de
organisatie voldaan. In ieder geval meent spreker, dat Bur
gemeester en Wethouders deze zaak niet in het georgani
seerd overleg wilden. Was de zaak daar wel besproken, dan
hadden de Raadsleden daarvan kennis kunnen nemen. Bij
eventueele besluiten zou de Raad daaraan niet gebonden zijn,
want wat in het georganiseerd overleg is aangenomen, behoeft
in den Raad nog niet te worden aangenomen, maar dan had
in ieder geval de Raad kennis kunnen nemen van den gang
van zaken.
Wat betreft de opmerking van den heer Goslinga, dat,
indien spreker en de zijnen een andere beslissing wilden, zij
dan maar in het College moesten plaats nemen, merkt spreker
op, dat het niet aan zijn fractie heeft gelegen, dat zulks niet
is geschied. De fractie heeft zelfs twee zetels gevraagd, en
aan dat verzoek is niet voldaan, maar met één zetel waren
de sociaal-democraten niet tevreden. Spreker meent daarom,
dat het argument van den heer Goslinga niet opgaat.
Er is een verzoek van de desbetreffende organisaties inge
komen; en de Raad heeft zich uitgesproken, dat deze zaak
in het georganiseerd overleg moest gebracht worden. Spreker
meent, dat de billijkheid had geëischt, dat Burgemeester en
Wethouders aan die uitspraak Jiaddtn voldaan.
De heer Elkerbout merkt op, dat de heer Goslinga aan
zijn adres heeft gezegd, dat hij een opzettelijke onwaarheid
debiteerde.
De Voorzitter zegt, dat de heer Goslinga niet heeft ge
sproken van een opzettelijke onwaarheid. Spieker meent, dat
het geheugen van den heer Eikerbout hem parten speelt.
De heer Elkerbout zegt, dat het in geen enkel opzicht zijn
bedoeling is geweest om met onware dingen voor den dag te
komen, maar hij had den indruk, dat voor een deel de kosten
er is naar zijn meening zelfs een bedrag genoemd werden
gebruikt als argument om er onderuit te komen.
Spreker meent, dat de zaak nog niet ten einde is, want
men heeft van de gehouden bespreking, waarbij verschillende
belangen naar voren zijn gebracht, ook van personen, die zeker
voor den inkoop in aanmerking zouden willen komen, nog
niet het resultaat vernomen.
De heer Groeneveld meent, dat men afdwaalt. Men is thans
bezig de pensioen-kwestie weer van voren af aan te behandelen,
maar daarover loopt de interpellatie van den heer Baart niet;
die heeft betrekking op iets veel eenvoudigers. De Raad heeft
een motie aangenomen en Burgemeester en Wethouders hebben
die niet uitgevoerd, zoodat er een conflict is ontstaan tusschen
den Raad en het College. Nu zegt de Wethouder wel, dat het
gemeentebestuur geen onware verklaringen kan afleggen, maar
het georganiseerd overleg kan Burgemeester en Wethouders
daartoe ook niet dwingen. De Raad heett zich uitgesproken,
dat, alvorens een beslissing in deze zaak zou worden genomen,
het College advies zou vragen aan het georganiseerd overleg.
Dat was niet te veel gevergd van het College, omdat het door
dat advies tenslotte toch niet was gebonden. Dat eenvoudige
verzoek hebben Burgemeester en Wethouders genegeerd en
daarom is er een conflict.
De Wethouder zegt: ik ben nu eenmaal WethouderSpreker
bemerkt dat inderdaad, waar de Wethouder niet aan een der
gelijk eenvoudig verzoek van den Raad heeft willen voldoen.
De Wethouder plaatst zich op een zeer hoog standpunt. Som
mige Raadsleden hebben zoo weinig ruggegraat, dat zij dit
optreden van het College goedvinden. Den vorigen keer hebben
zij medegewerkt tot het aannemen van de motie en mede het
verzoek tot het College gericht en thans vinden zij goed, dat
dat verzoek wordt genegeerd. Spreker vindt dat geen houding
voor Raadsleden en hij is niet tevreden met het optreden
van Burgemeester en Wethouders. Spreker is van oordeel, dat
er wel degelijk een conflict is tusschen den Raad en Burge
meester en Wethouders.
De heer Heemskerk meent, dat er hier geen sprake is van
een conflict tusschen den Raad en Burgemeester en Wet
houders, misschien wel tusschen een deel van den Raad en
Burgemeester en Wethouders. Een deel van den Raad zou
gaarne zien, dat de aangenomen motie zou worden uitgevoerd
a tout prix, in strijd met alle bestaande verordeningen en
regelingen. Noodgedwongen hebben Burgemeester en Wet
houders de motie niet kunnen uitvoeren, maar zij zijn zoover
gegaan, dat zij de Raadsleden, die ook in de commissie voor geor
ganiseerd overleg zitten, in de gelegenheid hebben gesteld
nog eens met hen over de zaak te spreken. Spreker ziet daar
geen groot verschil tusschen, en gelooft, dat Burgemeester en
Wethouders zeer loyaal hebben gehandeld. Was de zaak in
het georganiseerd overleg behandeld, dan was er naar zijn
oordeel geen andere verhouding gekomen.
Uit het betoog van den heer Baart, die gezegd heeft: de
heele zaak is, dat de menschen geen verklaring van Burge
meester en Wethouders hebben kunnen krijgen, dat zij in
tijdelijken dienst van de gemeente zijn geweest, vreest spreker,
dat de indruk zou worden gewekt, dat Burgemeester en Wet
houders niet tegemoetkomend zouden zijn aan hetgeen de
organisatie vraagt. Spreker acht het daarom wenschelijk uit
drukkelijk vast te stellen, dat Burgemeester en Wethouders
wel een verklaring willen geven, dat die menschen in lossen
dienst zijn geweest, maar dat zij geen verklaring kunnen
geven, dat zij in tijdelijken dienst zijn geweest.
Den heer Goslinga spijt het, dat de heer Elkerbout zijn
uiting niet ruiterlijk heeft teruggenomen. De Voorzitter is er
mede begonnen en de heer Heemskerk is hem direct bijge
vallen en heeft gezegdhet doet mij pleizier, dat het College
er zoo over denkt, maar de heer Elkerbout zegt: die 80.000
zullen wel den doorslag hebben gegeven. Spreker had gehoopt,
dat de heer Elkerbout dit element uit het debat had ge
nomen.