34 groot 2 M2., gelegen aan het einde der Zwijnshoornsteeg niet 'meer voor den openbaren dienst is bestemd; b. aan H. Brandt, expediteur te Leiden te verkoopen het sub a genoemde gedeelte der Zwijnshoornsteeg, zulks voor den prijs van 10.per M2. en onder de voorwaarde, dat op kosten van den kooper ter plaatse eenenieuwe erfafscheiding worde gemaakt ten genoegen van Burgemeester en Wethouders. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 67. Leiden, 26 Maart 1928. In het raadsbesluit van 5 Maart j.l. (Ingek. Stukken No. 56) tot het aangaan van een obligatieleeningvan ƒ2.000.000. werd de bepaling opgenomen, dat de elk jaar af te lossen obligatiën bij loting in de maand Maart worden aangewezen. Vermits echter, in overleg met de emittenten der leening is bepaald, dat de uitgelote obligatiën aflosbaar zijn op 1 April en de publicatie der gehouden loting ten minste een maand vóór dien datum moet plaats hebben, dient het tijd stip van uitloting te worden vervroegd. Wij geven Uwe Vergadering derhalve in overweging Uw besluit van 5 Maart 1928 tot het aangaan van een obligatie- leening ten laste van de gemeente van 2.000.000.aldus te wijzigen, dat in art. 3, 3e lid, in plaats van „Maart" wordt gelezen: „Januari". Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 68. Leiden, 26 Maart 1928. In Uwe Vergadering van 5 Juli 1926 (Ingek. Stukken No. 131) werd aan de Leidsche Vereeniging voor Schooi en Werktuinen voor het jaar 1926 een subsidie verleend, gelijk aan de helft van het bedrag, dat van particulieren als contributies of als giften, doch met uitzondering van contributies voor het hebben van een tuintje, wordt ont vangen, tot een maximum van 400. Het bestuur der vereeniging verkeerde echter aanvankelijk in de meening, dat de subsidie niet voor één enkel jaar gold, doch als een vaste bijdrage was bedoeld. Intusschen heeft het bestuur zijn vergissing bemerkt en zich alsnog tot ons College gewend om te Jbevorderen, dat ook voor het vervolg, met terugwerkende kracht tot het jaar 1927, een subsidie wordt verleend. Vermits het streven van de vereeniging een alleszins nuttig doel betreft en zij, naar uit een ingesteld onderzoek is gebleken, verder geldelijken steun inderdaad noodig heeft, bestaat tegen inwilliging van dit verzoek bij ons College geen bezwaar. Bovendien kan het, hoewel ons desbetreffend voorstel en dienovereenkomstig Uw besluit formeel genomen strekte om de subsidie slechts voor het jaar 1926 toe te kennen, niet de bedoeling zijn geweest daarmede uit te spreken, dat de vereeniging voor volgende jaren van het genot van een subsidie zou worden uitgesloten. Onder mededeeling, dat het systeem van subsidieering, zooals dat voor 1926 heeft gegolden, op de in ons aange haald voorstel genoemde gronden, dient te worden gehand haafd, geven wij Uwe Vergadering mitsdien thans in over weging: a. aan de Leidsche Vereeniging voor School- en Werk tuinen tot wederopzeggens, gerekend te zijn ingegaan met het jaar 1927, een jaarlijkscbe subsidie van ten hoogste ƒ400.te verleenen, welke subsidie, met inachtneming van genoemd maximum zal bedragen de helft van het bedrag, dat van particulieren als contributies of als giften, doch met uitzondering van de contributies voor het hebben van een tuintje, jaarlijks wordt ontvangen; b. vast te stellen de hierbij overgelegde begrootingsstaten, tot wijziging van de begrootingen, dienst 1927 en 1928. De over die jaren uit te keeren subsidie blijkens de over 1927 ontvangen rekening zal voor dat jaar een bedrag van ƒ255.69 noodig zijn kan gevonden worden door afschrij ving van den post „Onvoorziene Uitgaven" dier begrootingen, waarop, wat 1927 betreft, nog 8.618.75 en wat 1928 betreft, nog ƒ44.100.beschikbaar is. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 69. Leiden, 26 Maart 1928. Bij liet hieronder afgedrukte adres verzoekt het bestuur van den Leidschen Bestuurdersbond om een gemeentelijk bureau in te stellen, dat tot taak heeft hen, die met onrede lijke verhooging van den huurprijs hunner woningen worden bedreigd, met raad en daad ter zijde te staan, en om aan dat bureau op te dragen een onderzoek in te stellen naar de sinds 19 Juli 1927 op welken datum de huurwetten buiten werking werden gesteld plaats gehad hebbende huurverhoogingen in deze gemeente. Naar aanleiding van dit verzoek merken wij op, dat, zooals trouwens vanzelf spreekt, een dergelijk bureau geen maatregelen van dwingenden aard kan nemen, doch ten hoogste bemiddelend tusschen huurder en verhuurder kan optreden. Een niet te onderschatten moeilijkheid is verder, dat het antwoord op de vraag, of een huurverhooging al dan niet onredelijk is, voor een groot gedeelte afhankelijk is van subjectieve opvattingen. Intusschen hebben wij er geen bezwaar tegen, dat voor hen, die meenen op onredelijke wijze in huur te zijn ver hoogd of daarmede te worden bedreigd, de gelegenheid wordt geopend bij den dienst van het Bouw- en Woning toezicht van hun bezwaren te doen blijken. Op deze wijze kan dan langs gemakkelijken weg worden bereikt wat blijkbaar ook adressant's bedoeling is dat het gemeentebestuur zooveel mogelijk van den stand van zaken op de hoogte geraakt. Door immers genoemden dienst op te dragen, de verkregen inlichtingen nauwkeurig te onderzoeken, wordt ons College in staat gesteld, aan de hand van het aldus verzamelde materiaal, zich over den toestand in het algemeen een oordeel te vormen, en na te gaan, of en zoo ja welke stappen in deze zouden kunnen worden gedaan. De meerderheid van de Commissie van Fabricage verklaart zich, blijkens het ter visie liggend rapport tegen het openen van de hierbedoelde gelegenheid, doch het komt ons op de zooeven aangegeven gronden met de minderheid der Commissie voor, dat zulks wel nut kan opleveren en wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging: a. aan huurders van woningen, die meenen in verband met de plaats gehad hebbende buiten werking stelling van de huurwetten, op onredelijke wijze in huur te zijn verhoogd of daarmede te worden bedreigd, de gelegenheid te geven daarvan opgave te doen aan den dienst van het Bouw- en Woningtoezicht, zullende aan het oordeel van ons College worden overgelaten, of en zoo ja, welke stappen na onder zoek van die opgaven behooren te worden gedaan. b. het adres van het bestuur van den Leidschen Bestuurders- bond hiermede als afgedaan te beschouwen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Baad der gemeente Leiden. Geeft beleefd te kennen de Leidsche Bestuurdersbond, gevestigd Heerengracht 34 alhier; dat sinds de opheffing der Huurwetten en vooral na het Koninklijk besluit tot vernietiging der gemeentelijke huur- verordening uit verschillende klachten gebleken is dat een aantal huiseigenaren tot verhooging hunner huurprijzen is overgegaan dat in een aantal gevallen zelfs een zeer onredelijke huur- prijsverhnoging werd geconstateerd; dat de ingezetenen, welke een onredelijke verhooging van huishuur werd opgelegd, daartegen thans geheel onbe schermd zijn; dat het gewenscht is te achten in de gevallen, waarin van ongemotiveerde huurverhooging sprake is, de betrokken huurders met raad en daad ter zijde te staan; dat een der middelen daartoe zou kunnen bestaan in het instellen van een gemeentelijk bureau, tot welk bureau zich diegenen kunnen wenden, die door onredelijke verhooging van den huurprijs hunner woning worden bedreigd; dat onder meer dit bureau zou kunnen overgaan tot publicatie van elk geval van onredelijke huurverhooging, van welke maatregel ongetwijfeld een preventieve werking zou uitgaan; dat het daarnaast wel gewenscht is vooraf een onderzoek in te stellen naar de reeds plaats gehad hebbende verhoo gingen, teneinde betrouwbare gegevens omtrent den omvang te verkrijgen; dat zulk een onderzoek bet beste van gemeentewege kan worden ingesteld; dat adressant meent, dat het algemeen belang dat hierbij is betrokken het optreden van gemeentewege alleszins wettigt Bedenen waarom adressant Uwen Baad beleefd verzoekt tot de instelling van een gemeentelijk bureau als boven bedoeld over te gaan en dit bureau op te dragen een onder-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 4