33
N°. 03. Leiden, 23 Maart 1928.
Bij het om praeadvies in onze handen gesteld hierachter af
gedrukt adres verzoekt de heer F. S. Noordhoff te 's Graven
hage de verordening op de heffing van schoolgeld voor het
lager onderwijs aldus te wijzigen, dat bezwaren tegen de aan
slagen in het schoolgeld voor het lager onderwijs kunnen
worden ingebracht bij Uwe Vergadering en dus niet, zooals
de verordening thans voorschrijft, bij ons College.
De heer Noordhoff, die voor het heffingsjaar 1925/26 was
aangeslagen in het schoolgeld, diende bij ons een bezwaar
schrift in, waarop afwijzend werd beschikt. Toen hij van
deze beschikking in verzet was gekomen bij den Raad van
Beroep, verklaarde deze zich onbevoegd van het beroep
kennis te nemen, omdat hij volgens art. 2656 van de Ge
meentewet slechts kennis mag nemen van het beroep tegen
uitspraken van den Gemeenteraad.
De zaak waarom het hier gaat, is uitvoerig behandeld in
ons praeadvies van 15 Februari 1926 (Ingekomen Stuk No. 54).
Overeenkomstig dat praeadvies besloot üwe Vergadering de
thans door den heer Noordhoff gewraakte bepaling, dat
bezwaren tegen aanslagen in het schoolgeld bij ons College
moeten worden ingediend, te handhaven.
Met de Commissie voor het onderwijs, wier advies in de
Leeskamer ter inzage is gelegd, zijn wij nog steeds van
gevoelen, dat de Lager-onderwijswet 1920 een beletsel oplevert
om de verordening op de heffing van schoolgeld voor het
lager onderwijs te wijzigen als door adressant wordt gevraagd.
Evenwel bestaat er bij ons geen bezwaar tegen om, gelijk de
Commissie in overweging geeft, eeniger mate aan het bezwaar
van adressant tegemoet te komen, door voortaan in die
gevallen, waarin de reclame niet gebaseerd is op den aanslag
in de Rijksinkomstenbelasting, geene beslissing te nemen,
alvorens het advies van de Commissie is verkregen.
Op grond van het bovenstaande geven wij U thans in
overweging afwijzend te beschikken op het bovengenoemd
verzoek van den heer F. S. Noordhoff.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft te kennen:
Franciscus Siebren Noordhoff, wonende te 's Gravenhage
aan de Sneeuwbalstraat No. 212;
dat hij ingevolge de verordening van de Gemeente Leiden,
van 13 Juli 1925, regelende de heffing van schoolgelden,
voor het heffingsjaar September 1925September 1926 Kohier
No. 1 Artikel No. 869, is aangeslagen tot een bedrag van
23.voor schoolgeld voor zijn dochtertje Anna Catharina
geboren uit zijn eerste huwelijk d.d. 10 Juli 1910;
dat hij zich met dezen aanslag niet heeft kunnen ver
eenigen en deswege een bezwaarschrift overeenkomstig artikel
12 der Verordening, bij Burgemeester en Wethouders heeft
ingediend;
dat dit College, alhoewel het niet in de verordening staat,
immers in artikel 12 en 13 der verordening staat alleen dat
bezwaarschriften bij Burgemeester en Wethouders moeten
worden ingediend, op zijn bezwaarschrift een afwijzende
beslissing heeft genomen, welke hem d.d. 6 Mei 1926 is
medegedeeld
dat hij, niet beter wetende, van deze beschikking bij den
bevoegden Raad van Beroep te Leiden in beroep is gegaan
dat deze Raad, bij beschikking van 9 November 1926
zich onbevoegd heeft verklaard van het ingestelde beroep
kennis te nemen, waarbij o.a. wordt overwogen:
„Overwegende, dat immers appellant bij onzen Raad is
gekomen in beroep van een door Burgemeester en Wet
houders gegeven uitspraak op zijn bezwaar tegen den hem
„opgelegden aanslag;
„Óverwegende, dat echter in zaken van gemeentebelasting
„en, naar het stellig voorschrift van art. 2656 der wet van
„29 Juni 1851 St.Bl. 85 (Gemeentewet), zooals die nader is
„gewijzigd, de Raad van Beroep slechts kennis neemt van
„het hooger beroep tegen uitspraken van den Gemeenteraad;"
dat door deze beslissing, die in cassatie onaanvechtbaar
is, de rechten van belastingplichtigen worden beperkt doordat
een beroep naar aanleiding van een beslissing door het College
van Burgemeester en Wethouders genomen uitgesloten en
dus onmogelijk is, waardoor het rechtsgevoel vaneen belasting
plichtige niet wordt bevredigd;
dat dit ook wel niet de bedoeling van Uwen Raad zal
zijn geweest, toen de Verordening tot het heffen van school
geld voor het Lager Onderwijs is vastgesteld;
dat, nu vaststaat, dat na een beslissing van Burgemeester
en Wethouders, hooger beroep is uitgesloten. Uwe Raad wel
zal willen medewerken tot wijziging van artikel 12 van de
Verordening tot het heffen van Schoolgeld voor het Lager
Onderwijs;
Weshalve adressant Uwen Raad verzoekt artikel 12 van
de bovenbedoelde Verordening zoodanig te wijzigen, dat de
woorden: „Burgemeester en Wethouders".worde vervangen
door de woorden: „den Gemeenteraad".
'tWelk doende, enz.
F. S. Noordhoff.
's-Gravenhage, 23 Augustus 1927.
No. 64. Leiden, 24 Maart 1928.
Ter vervulling van de vacature van Geneesheer-Directeur
van de gestichten „Endegeest, Voorgeest en Rhijngeest",
ontstaan tengevolge van het overlijden van den heer J.
van der Kolk, hebben wij de eer Uwe Vergadering, over
eenkomstig het advies van de Commissie van Beheer over
die inrichtingen, ter benoeming als zoodanig voor te dragen
Dr. F. J. STUURMAN, geneesheer aan- en waarnemend
Geneesheer-Directeur van het Provinciaal Ziekenhuis bij
Sandpoort.
Wij verzoeken U alsnu tot eene benoeming over te gaan
en daarbij te bepalen, dat den benoemde twee periodieke
verhoogingen bij vervroeging zullen worden toegekend en
dat de benoeming zal ingaan op een nader door ons College
te bepalen tijdstip.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 65. Leiden, 26 Maart 1928.
Gelijk U bekend is werd de nieuwe opleidingsschool voör
U.L.O. aan de Driftstraat op 5 Januari j.l. geopend. Aan
gezien onmiddellijk vier klassen werden gevormd, was het
noodig, behalve het reeds door U aangewezen hoofd, nog
drie leerkrachten aan de school te benoemen.
In overleg met den Inspecteur van het lager onderwijs
in deze inspectie besloten wij de dames J. F. L. Schnabel
en J. J. Eggink en den heer C. A. Allers, tot dien datum
als vaste leerkrachten werkzaam respectievelijk aan de open
bare scholen aan de Vrouwenkerksteeg B, de Duivenbode-
straat B en de Medusastraat A, voorloopig tijdelijk te
benoemen aan de school aan de Driftstraat, en Uwe Ver
gadering voor te stellen tot definitieve overplaatsing van
deze drie leerkrachten over te gaan zoodra de daartoe ver-
eischte dispensatie van den Minister van Onderwijs, Kunsten
en Wetenschappen zou zijn verkregen.
Nu deze dispensatie inmiddels is verleend, geven wij U
derhalve in overweging, met ingang van een nader door
ons te bepalen dag, over te plaatsen naar de opleidingsschool
voor U.L.O. aan de Driftstraat:
a. Mej. J. F. L. SCHNABEL, onderwijzeres aan de open
bare lagere school aan de Vrouwenkerksteeg B.
b. Mej. J. J. EGGINK, onderwijzeres aan de openbare
lagere school aan de Duivenbodestraat B en
c. den heer C. A. ALLERS, onderwijzer aan de openbare
lagere school aan de Medusastraat A.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 66. Leiden, 26 Maart 1928.
In verband met eene bebouwing ter plaatse verzoekt de
heer Brandt, expediteur te Leiden, van de gemeente te mogen
koopen het stukje grond op de overgelegde situatieteekening
in roode kleur aangegeven, gelegen aan het einde der Zwijns-
hoornsteeg nabij de Groenhazengracht en groot 2 Ma.
Tegen inwilliging van dit verzoek bestaat noch bij de
Commissie van Fabricage noch bij ons College bezwaar, mits
de koopprijs, evenals indertijd ten opzichte van de Breepoort
aan de Uiterstegracht (Ingek. Stukken No. 97 van 1926),
worde bepaald op 10.per M.2 en op kosten van den
kooper ter plaatse een nieuwe erfafscheiding worde gemaakt
ten genoegen van ons College.
De kooper heeft zich bereids met prijs en voorwaarde
accoord verklaard, zoodat wij Uwe Vergadering mitsdien in
overweging geven:
a. voor zooveel noodig te verklaren, dat het stukje grond
op de overgelegde situatieteekening in roode kleur aangegeven,
I