20
N°. 52. Leiden, 28 Februari 1928.
De afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche
Onderwijzers verzoekt bij zijn om praeadvies in onze banden
gesteld adres gebruik te maken van de bevoegdheid, toege
kend bij artikel 33 der Lager-Onderwijswet 1920, om aan
de onderwijzers eene belooning toe te kennen op grond van
hunne aanwijzing tot plaatsvervanger van het hoofd der
school. Blijkens de hij het verzoek behoorende toelichting is
de af deeling van oordeel, dat er voor een vaste vergoeding
per jaar geen enkele aanleiding bestaatwel acht zij het redelijk
en billijk, dat een plaatsvervangend hoofd over den tijd.
gedurende welken hij het hoofd inderdaad vervangt, een
belooning ontvangt.
Als h. i. navolgenswaardige voorbeelden van elders getroffen
regelingen vestigt zij de aandacht op:
1°. de regeling der gemeente Almelo, welke aldus luidt:
„De plaatsvervangende hoofden ontvangen een belooning,
„berekend naar twee gulden per dag voor eiken dag vervanging
„van het hoofd der school, met dien verstande, dat bij
„vervanging van één dag geen belooning en bij vervanging
„van langeren duur over den eersten dag der vervanging
„geen belooning wordt uitgekeerd."
Toch geeft de afdeeling Leiden de voorkeur aan eene
regeling als in 's-Gravenhage is getroffen. Daar werd besloten
aan de onderwijzers, op grond van hunne aanwijzing tot
plaatsvervanger van het hoofd der school, waaraan zij werk
zaam zijn, een belooning toe te kennen voor waarnemingen
van een dag of langer, naar tijdsduur berekend, gelijk aan
het bedrag, hetwelk zij boven hunne wedde als onderwijzer
zouden genieten, indien zij in vasten dienst als hoofd aan
de school, waaraan zij werkzaam zijn, verbonden waren.
De Plaatselijke Schoolcommissie is van oordeel, dat het toe
kennen van een geldelijke belooning aan een plaatsvervanger
van het hoofd der school ingeval van daadwerkelijke waar
neming alleszins billijk mag worden genoemd. Zij prefereert
eene regeling als die te Almelo, met dien verstande, dat bij
vervanging van twee dagen geen belooning wordt uitgekeerd,
terwijl bij vervanging van langeren duur de belooning wordt
genoten van den eersten dag van vervanging af. Verder
acht de Commissie belooning tijdens eene vacautie alleen
dan gerechtvaardigd, indien het hoofd der school ook nog
na afloop der vacautie moet worden vervangen.
Wij kunnen ons in zooverre met het advies der Commissie
vereenigen, dat ook wij vaststelling van eene regeling inzake
het toekennen van eene belooning aan plaatsvervangende
hoofden gewenscht achten en dat wij eveneens van meening
zijn, dat het logischer is voor werkelijk verrichte werkzaam
heden te betalen, dan eene belooning te verbinden enkel
aan de aanwijzing tot plaatsvervangend hoofd.
Evenwel schijnt ons het in de regeling van Almelo
genoemd bedrag vrij willekeurig gekozen. Bekening hou
dende met het verschil in salaris tusscheu hoofd en onder
wijzer, dat voor de Leidsche scholen 500.bedraagr (in
sommige gevallen zelfs nog iets minder) is eene vergoeding
van 2.per dag, o. i. te hoog.
Juister achten wij de Haagsche regeling, krachtens welke
gelijk boven is vermeld een plaatsvervangend hoofd
gedurende de vervanging hetzelfde salaris ontvangt, dat hij
zou genieten, indien hij de tijdelijk waargenomen betrekking-
definitief vervulde.
Toch zouden wij ook deze regeling niet ongewijzigd wen-
schen te zien ingevoerd. Het is toch o. i. niet noodig, dat
bij waarneming gedurende enkele dagen extra-betaling plaats
vindt. Wij zouden alleen bij waarneming van langeren duur
dan zes dagen vergoeding willen verleenen en in geen ge
val vergoeding willen uitkeeren over de eerste zes school
dagen; de vergoeding zou dus ingaan op den zevenden dag
der vervanging. Met de Plaatselijke Schoolcommissie achten
wij belooning voor vervanging tijdens de vacantie alleen dan
gerechtvaardigd, indien het hoofd ook na afloop der vacantie
nog moet worden vervangen.
Evenals in den Haag zouden wij de regeling ook willen
doen gelden voor de school voor buitengewoon lager onder
wijs; voor het bijzonder onderwijs zal zij van toepassing
zijn krachtens het bepaalde bij het tweede lid van artikel
33 der wet.
De kosten, verbonden aan de door ons gewenschte rege
ling, kunnen uit den aard der zaak niet met eenige zeker
heid worden geraamd. Zoo zou de regeling voor het openbaar
lager onderwijs over 1926 f 90.en over 1927 (toen
eenige hoofden geruimen tijd ziek zijn geweest) ƒ950.
hebben gevorderd.
Volledigheidshalve vermelden wij nog, dat de regeling van
Almelo, toegepast als door de Plaatselijke Schoolcommissie
gewenscht. over 1926 240.en over 1927 1590.
zou hebben gevorderd en resp. ƒ120.en ƒ1360.indien
ook bij langere waarneming de eerste zes dagen worden
verwaarloosd.
Ten slotte vestigen wij er nog de aandacht op, dat in
gevallen van tijdelijke waarneming der betrekking van hoofd
der school als bedoeld in art. 41 der wet (dat is b.v. ingeval
door schorsing, ontslag of ontstentenis een plaats is open
vallen) geene belooning mag worden verleend, aangezien
dit is bepaald bij de salarisregeling voor de onderwijzers.
Deze regeling toch bepaalt, dat de vaste onderwijzer in die
gevallen geen extra-salaris ontvangt.
Onder opmerking dat de Commissie voor het Onderwijs
zich met ons voorstel kan vereenigen en dat wij de vast
te stellen regeling te rekenen met ingang van 1 Januari j.l.
zouden wenschen te doen ingaan, geven wij U mitsdien in
overweging te besluiten:
I. te rekenen met ingang van 1 Januari 1928 aan de
onderwijzers van de scholen voor gewoon-, uitgebreid-, en
buitengewoon lager onderwijs, op grond van hunne aanwij
zing tot plaatsvervanger van het hoofd der school, eene
belooning toe te kennen;
II. de sub I bedoelde belooning naar tijdsduur te bere
kenen naar het bedrag uitmakende het verschil tusschen
de jaarwedde van den onderwijzer, plaatsvervangend hoofd,
en de jaarwedde welke hij zou genieten, indien hij in de
tijdelijk waargenomen betrekking vast was aangesteld, zulks
met dien verstande dat voor de berekening van de beloo
ning de eerste zes schooldagen der waarneming steeds buiten
aanmerking blijven en dat bij de berekening alleen dan de
vacantiën zullen medetellen, indien het hoofd der school
ook na afloop der vacantie nog moet worden vervangen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 53. Leiden, 29 Februari 1928.
Tengevolge van het betrekken door de politie van het
nieuwe politiebureau, is het noodzakelijk, aan de voormalige
politielokaliteiten in het Baadhuis. zoomede aan het perceel
Vischmarkt 11, voorheen eveneens voorzooveel de beneden
verdieping betreft bij de politie in gebruik, en het voormalige
nachtverblijverslokaal in het Baadhuis ter zijde van dez.g.
blauwe gang, een nieuwe bestemming te geven.
Het voormalige nachtverblijverslokaal kan, naar het oordeel
van den Burgemeester, het best worden bestemd, om aldaar
een politiepost te vestigen, waaraan thans, nu de politie
zelve niet meer in het Baadhuis gevestigd is, behoefte be
staat tevens zal daarbij in eenige meerdere ruimte voor
het stallen van rijwielen, in het bijzonder ten dienste van
de raadsleden, worden voorzien; van bedoelde post uitkan
op deze rijwielen, zoo ook in het algemeen op wie langs
dezen kant liet Baadhuis betreedt, toezicht worden uitge
oefend. Tusschen de rijwielbergplaats en het wachtlokaal en
ook tusschen die bergplaats en de blauwe gang zal een
rechtstreeksche verbinding worden gemaakt.
De voormalige politielokaliteiten, zoomede het perceel
Vischmarkt 11 zouden wij willen bestemmen, om te voor
zien in de dringende behoefte aan meerdere ruimte voor
verschillende reeds thans in het Baadhuis gevestigde onder-
deelen van den gemeentelijken dienst, waartoe de ontruiming
van de bedoelde lokaliteiten een zeer welkome gelegenheid
biedt.
Voor verplaatsing komt in de eerste plaats in aanmerking de
afdeeling Onderwijs der gemeentesecretarie. Deze afdeeling
beschikt op het oogenblik over 2 kleine vertrekken, het eene
in gebruik bij den chef der afdeeling, het andere bij de
overige 4 a 5 ambtenaren; laatstgenoemd vertrek dient
tevens als archief en om het talrijke publiek, dat met de
afdeeling te maken heeft, te ontvangen. Het behoeft geen
betoog, dat deze huisvesting onvoldoende is. Het plan tot
verbouwing van de voormalige politielokaliteiten voorziet
daarom ten dienste van de afdeeling Onderwijs in 3 bureau
ruimten, n.l. een kamer voor den afdeelingschef, een ruim
bureau voor de overige ambtenaren en een kamer voor het
archief der afdeeling. Voorts wordt gezamenlijk met het
Bouw- en Woningtoezicht, welken dienst wij, zooals hier
onder zal blijken, eveneens naar het voormalige politie
bureau zouden wenschen te zien overgebracht, over een
wachtkamer beschikt. Al deze lokaliteiten zijn op den beganen
grond gelegen en door den ouden hoofdtoegang van het
politiebureau direct van de Breestraat uit gemakkelijk be
reikbaar. Zij zullen door middel van een trap binnendoor
met het overige gedeelte van het Baadhuis in rechtstreeksche
gemeenschap worden gebracht.
De voormalige kamer van den Commissaris van Politie
zal worden bestemd tot kamer voor den Wethouder van
Onderwijs, hetgeen het dubbele voordeel heeft, dat deze
Wethouder alsdan in de onmiddellijke nabijheid van zijn