22
1°. berisping met aanteekening;
2°. onthouding van vacantie- of van vrije dagen;
3°. uitstel van een periodieke verhooging; bij het opleggen
van deze straf begint de termijn der volgende verhooging
te loopen van den datum af, waarop de uitgestelde verhoo
ging is ingegaan, tenzij bij het opleggen van de straf anders
wordt bepaald
4°. schorsing met geheele of gedeeltelijke inhouding van
bezoldiging;
5°. tijdelijke of voortdurende terugstelling naar een lager
bezoldigden rang;
6°. niet-eervol ontslag.
De sub 1° en 2° genoemde straffen worden opgelegd door
den Geneesheer-Directeur, de sub 3° tot en met 6° genoemde
door de Commissie van Beheer.
Van de hem door den Geneesheer-Directeur opgelegde
straf kan de verpleger binnen vijf dagen, nadat de straf te
zijner kennis is gebracht, schriftelijk in beroep komen bij de
Commissie van Beheer.
Een ingesteld beroep schorst de ten uitvoerlegging van de
straf.
De Geneesheer-Directeur doet van de door hem en door
de Commissie van Beheer opgelegde straffen aanteekening
in een daarvoor aan te leggen register.
Art. 34.
Indien de straf in eersten aanleg wordt opgelegd door de
Commissie van Beheer, geschiedt dit, bijaldien de verpleger
zulks verlangt, niet, alvorens daaromtrent is gehooid de
Commissie van advies, bedoeld bij art. 35.
De Commissie van Beheer deelt den verpleger schriftelijk
mede, dat het voornemen tot strafoplegging aanwezig is.
Wenscht deze dat de Commissie van advies worde gehoord,
dan geeft hij daarvan binuen vijf dagen schriftelijk kennis
aan de Commissie van Beheer.
De Commissie van Beheer stelt de Commissie van advies
tot het uitbrengen van haar advies in de gelegenheid door
haar, zoodra de verpleger zijn wensch, dat de Commissie
van advies zal worden gehoord, heeft uitgesproken, de
stukken te doen toekomen.
De Commissie van advies brengt binnen 14 dagen na
ontvangst der stukken haar advies uit. Deze termijn kan
.echter eenmaal met ten hoogste 14 dagen worden verlengd,
bijaldien haar onderzoek niet tijdig is afgeloopen. Zij geeft
dan hiervan kennis aan de Commissie van Beheer.
Art. 35.
Als Commissie van advies treedt op de commissie, bedoeld
in art. 35 van de verordening, regelende den rechtstoe
stand van de ambtenaren der gemeente Leiden, met dien
verstande, dat voor de toepassing van deze verordening
de alinea's 4 en 5 van art. 35 als volgt worden gelezen
,,De twee overige leden en hunne plaatsvervangers worden
telkens voor ieder geval afzonderlijk aangewezen door den
verpleger, die voor bestraffing door de Commissie van Be
heer in aanmerking komt. De aanwijzing geschiedt tegelijk
met de kennisgeving, dat de verpleger het hooren van de
Commissie van advies verlangt.
Blijft de verpleger in gebreke de leden voor de Commissie
van advies aan te wijzen, dan geschiedt de aanwijzing door
de Commissie van Beheer.
Art. 36.
Geen straf wordt uitgesproken, vóórdat de verpleger is
gehoord, of althans schriftelijk opgeroepen om gehoord te
worden, door de macht, die bevoegd is de straf op te leggen.
De uitspraak wordt met redenen omkleed en, voorzoover
straffen door de Commissie van Beheer opgelegd betreft,
schriftelijk binnen 5 dagen aan den gestrafte medegedeeld.
6. Slotbepalingen.
Art. 37.
Vóór het wijzigen van deze verordening en vóór het vast
stellen of wijzigen van de in art. 13 bedoelde instructie
wordt aan de bij de gestichten ingestelde ambtenaren-dienst
commissie tijdig gelegenheid gegeven omtrent het ontwerp
haar advies uit te brengen.
Art. 38.
Deze verordening treedt in werking op een nader door
Burgemeester en Wethouders vast te stellen dag.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden. 24 Juni 1927.
Gevolg gevende aan onze toezegging, gedaan bij de be
handeling van de gemeente-begrooting voor 1927, hebben wij
de eer Uw College hiernevens, in zesvoud, te doen toekomen
een ontwerp-verordening, regelende den rechtstoestand van
het verplegend personeel in dienst van de Gestichten „Ende
geest, Voorgeest en Rhijngeest".
Zooals Uw College toch bekend is, is de verordening van
20 September 1917 (Gemeenteblad No. 32), regelende den
rechtstoestand van de ambtenaren der gemeente Leiden,
zooals deze laatstelijk is gewijzigd, onder meer niet van toe
passing op het verplegend personeel -van de gestichten (art. 1
sub i). Blijkens Ingek. Stukken No. 95 van 1917 bestond
zoowel bij Uw College als bij onze tommissie tegen toepas
sing van deze verordening op het verplegend personeel ernstig
bezwaar met het o«'g op diens eigenaardigen werkkring. Uw
College voegde daarbij evenwel de toezegging, dat, na aan
neming van deze verordening door den Baad, de door onze
Commissie vastgestelde afzonderlijke reglementen en instruc-
tie's, waarbij de rechtstoestand van het verplegend personeel,
zij het partieel en incidenteel, was geregeld, daarmede voor
zooveel mogelijk in overeenstemming zouden worden gebracht
en aan de goedkeuring van den Baad onderworpen. Met
dezen voorgestelden gang van zaken kon de Gemeenteraad
zich vereenigen.
Intusschen was de hier bedoelde oplossing gemakkelijker
theoretisch dan practisch te verwezenlijken; immers de door
onze Commissie vastgestelde bijzondere reglementen en instruc-
tie's regeldeii, zooals boven reeds gezegd, den rechtstoestand
van het verplegend personeel slechts partieel en incidenteel,
zoodat zij, in vergelijking met de opzettelijke en vrijwel
volledige regeling van de algemeene rechtstoestandverorde
ning, tal van punten anders regelden of ongeregeld lieten,
waarin de laatstgenoemde verordening wèl voorzag.
Aan de hieruit voortspruitende moeilijkheden heeft onze
Commissie aanvankelijk het hoofd trachten te bieden dooi
de bepalingen van de algemeene rechtstoestand-verordening,
voor zoover de behoorlijke behartiging van de belangen der
inrichtingen zich daartegen niet bepaaldelijk verzette, zooveel
mogelijk analogisch op het verplegend personeel toe te
passen, tengevolge waarvan dit personeel bij de overige
gemeente-ambtenaren in dezen slechts in zooverre achter
stond, dat het zich niet altijd, zooals laatstgenoemden, zoo
noodig, op geschreven rechtsregelen kon beroepen. Aldus
heeft zich ten aanzien van het verplegend personeel een
feitelijke rechtstoestand ontwikkeld, waarvan de U thans
aangeboden ontwerp-verordening in hoofdzaak de codificatie
beoogt te zijn. Het heeft naar onze meening nu geen nut
meer, de redenen op te sommen, die zich telkens tegen de
definitieve vaststelling van een zoodanige verordening ver
zetten alleen uit de laatste jaren zij vermeld, dat ons van
de Begeering om advies gewerden eenige, onderling afwijkende,
voorontwerpen van een algemeen en maatregel van bestuur,
als bedoeld in artikel 65 van de Arbeidswet 1919, welke
herhaalde overweging en wijziging van eenige in de ontwerp
verordening geregelde punten, o.a. die met betrekking tot
den arbeidsduur en den duur der vacantie, noodig zouden
maken.
Zooals wij Uw College reeds in ons schrijven van 15 Octo
ber 1926, A o. 19/3, mededeelden, kleven aan ons het laatst
toegezonden voorontwerp niet de bezwaren, welke aan de vorige
waren verbonden, zoodat voor verder uitstel van behandeling
geen reden meer bestaat.
Aangezien de ontwerp-verordening bepalingen bevat om
trent bezoldiging, ziekengeld, arbeidsduur enz. meenen wij,
dat de Baad het voor vaststelling aangewezen orgaan is.
Uit den aard der zaak zijn wij bij het ontwerpen van den
inhoud der verordening van dit beginsel uitgegaan, dat de
algemeene rechtstoestand-verordening zooveel mogelijk op
den voet moest worden gevolgd en dat alleen, waar de
„eigenaardige werkkring" van het verplegend personeel dit
noodig of gewenscht maakte, afwijking van deze algemeene
regeling geoorloofd mocht heeten. In de hiernevens gaande
memorie van toelichting hebben wij een en ander nader
gemotiveerd.
Over de door oris voorloopig vastgestelde concept-verorde
ning hebben wij het gevoelen ingewonnen van de bij de
Gestichten ingestelde ambteuarendienstcommissie, welker
advies LT mede hiernevens gelieve aan te treffen. Wij hebben
dit advies zooveel mogelijk gevolgdalleen waar dit naar
onze meening geen aanbeveling verdiende, is onze afwijkende
zienswijze in de memorie van toelichting met redenen omkleed.
Zonder aan den materiëelen inhoud te raken, heeft voorts
de redactie van enkele artikelen nog eenige verbetering
ondergaan.
Op grond van het bovenstaande en onder verwijzing naar
de memorie van toelichting geven wij Uw College alsnu
beleefd in overweging den Gemeenteraad voor te stellen tot