20
verbonden op geld waardeerbare voordeden overtreft.
Duurt de ziekte ook na den termijn van anderhalf jaar
voort, dan kan de verpleger alleen in dienst der gestichten
blijven onder inhouding van de geheele bezoldiging.
Voor hem, die na ziekte zijn dienst hervat heeft en binnen
één maand daarna wederom door ongesteldheid verhinderd
is zijne werkzaamheden te verrichten, wordt de tweede
ziekte aangemerkt als een voortzetting van de eerste.
De bezoldiging wordt niet uitgekeerd wanneer
a. de verpleger de voorschriften van zijn geneesheer niet
opvolgt
b. de ziekte naar het oordeel van de Commissie van
Beheer een gevolg is van drankmisbruik of wangedrag van
den verpleger.
Art. 8.
Indien een verpleger tengevolge van ziekte zijn betrek
king niet of slechts ten deele kan vervullen en die ziekte
het gevolg is van een ongeval, dat hem recht geeft op een
uitkeering krachtens de Ongevallenwet 1921, wordt het be
drag zijner bezoldiging verminderd met het bedrag dier
uitkeering.
Art. 9.
Den verpleger, die krachtens de Dienstplichtwet tot het
vervullen van werkelijken dienst voor eerste oefening wordt
opgeroepen, wordt gedurende den daarvoor vastgestelden
tijd verlengd verblijf in werkelijken dienst als gevolg
van opleiding tot een rang inbegrepen verlof verleend,
met inhouding van zijn bezoldiging.
Den verpleger, die krachtens de Dienstplichtwet voor
herhalingsoefeningen in werkelijken dienst wordt opge
roepen, wordt gedurende den daarvoor vastgestelden tijd
verlof verleend met behoud van zijn bezoldiging. Ontvangt
de verpleger krachtens de Dienstplichtwet een vergoeding
uit 's Rijks kas, dan wordt de bezoldiging met het bedrag
daarvan verminderd.
Indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wet
houders aanleiding bestaat tot het vragen van een vergoe
ding uit 's Rijks kas krachtens de Dienstplichtwet, is de
verpleger verplicht het daartoe strekkend verzoek binnen
een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen ter
mijn te doen. Voldoet hij hieraan niet, dan wordt hem ge
durende den tijd, dat hij in werkelijken dienst is, geen
bezoldiging uitbetaald.
Indien de verpleger wegens oorlog, oorlogsgevaar of andere
buitengewone omstandigheden in werkelijken dienst wordt
geroepen of langer dan den gewonen tijd in werkelijken dienst
wordt gehouden, treft de Raad een bijzondere regeling.
Deze bepalingen vinden overeenkomstige toepassing ten
opzichte van den verpleger, die bij zijn indiensttreding een
vrijwillige verbintenis bij het reservekader heeft aangegaan,
voor den duur dier verbintenis.
Het is een verpleger niet toegestaan zich onverplicht op
eenigerlei wijze aan den militairen dienst den vrijwilligen
landstorm daaronder begrepen te verbinden of zijn verblijf
in werkelijken dienst te verlengen, tenzij hij hiertoe verlof
van Burgemeester en Wethouders bekomen hebbe.
Art. 10.
De verpleger, die gedurende meer dan dertig achtereen
volgende dagen, in plaats van zijn eigene, een hooger be
zoldigde vacante betrekking waarneemt, geniet, indien dit
voor hem voordeelig is, gedurende den tijd der waarneming
de minimum-bezoldiging, verbonden aan die betrekking, met
stilstand van eigen wedde.
Ingeval van ziekte of ontstentenis van een verpleger kan
aan hem, die zijne werkzaamheden gedurende dien tijd heeft
verricht, door Burgemeester en Wethouders een geldelijke
vergoeding worden toegekend.
Art. 11.
Indien een verpleger overlijdt met achterlating van een
weduwe of van kinderen beneden den leeftijd van 18 jaar, of die
kostwinner was van zijne ouders of van broeders of zusters
beneden den leeftijd van 18 jaar, wordt een gratificatie uit
gekeerd tot een bedrag gelijk aan de bezoldiging in g ld
over een tijdvak van 3 maanden, voorzooveel eerstgenoemde
personen betreft verminderd met het bedrag van het weduwen-
of weezenpensioen, dat gedurende dien tijd zal worden genoten.
Indien de overledene een gestichtswoning bewoonde, zal
het nagelaten gezin nog gedurende 3 maanden na het over
lijden die woning mogen blijven bewonen of in de plaats
daarvan een door Burgemeester en Wethouders vast te
stellen vergoeding ontvangen.
Arl\ 12.
Aan een verpleger, die anders dan op eigen verzoek of
anders dan tengevolge van verleend ontslag, verplicht wordt
een hem aangewezen gestichtswoning te verlaten, kan door
Burgemeester en Wethouders een door hen te bepalen
geldelijke vergoeding voor verhuiskosten worden toegekend.
3. Plichten en rechten.
Art. 13.
De Commissie van Beheer stelt voor de verplegers een
instructie vast.
Deze instructie regelt hetgeen meer in het bijzonder op
een richtige vervulling van de hun opgedragen taak en op
de gestichtsorde betrekking heeft en mag geene bepalingen
bevatten, welke in strijd zijn met deze verordening.
Art. 14.
De verpleger legt in handen van den Geneesheer-Directeur
den eed of de belofte af, dat hij de hem bij deze verordening
en de hem bij de in art. 13 bedoelde instructie opgelegde
verplichtingen stiptelijk zal naleven.
Art. 15.
De verpleger is verplicht zijn betrekking met ijver en
nauwgezetheid te vervullen en de hem toevertrouwde be
langen naar zijn vermogen te behartigen.
Art. 16.
De verpleger is verplicht tot geheimhouding omtrent alle
zaken, waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd, of waar
omtrent uit den aard van zijn betrekking geheimhouding
moet worden in acht g< nomen, met uitzondering van datgene:
1°. wat hij, des verlangd, aan de justitie moet mededeelen;
2°. waaromtrent hem vragen worden gesteld door de
Commissie van Beheer, door de Commissie van advies, be
doeld in art. 35 van de verordening, regelende den rechts
toestand van de ambtenaren der gemeente Leiden, door de
Commissie van advies, bedoeld in het Reglement voor de
werklieden in dienst van do gemeente Leiden, of door de
Commissie van advies, bedoeld in art. 35 van deze ver
ordening
3°. waarvoor hij door den Geneesheer-Directeur tegen
over bepaalde personen van de verplichting wordt ontslagen.
Art. 17.
De verpleger is verplicht zoo noodig andere dan zijn
gewone, mits met den aard van zijn werkkring overeen
komende, werkzaamheden in dienst der gemeente Leiden
te verrichten.
Art. 18.
De uitwonende verpleger, die niet een gestichtswoning
bewoont, is verplicht te wonen in de nabijheid der gestichten,
ter beoorde:ling van de Commissie van Beheer.
Art. 19.
De verpleger, die hetzij wegens ziekte of om eenige andere
reden zijn dienst niet kan verrichten, is verplicht daarvan
onmiddellijk door tusschenkomst van zijn hoofdverpleger,
of indien hij zelf hoofdverpleger is, rechtstreeks aan den
afdeelingsgeneesheer kennis te geven.
Hij is, indien ziekte de oorzaak is van het niet
verrichten van zijn dienst, verplicht zich aan een onderzoek
door zijn afdeelingsgeneesheer te onderwerpen, zoo dikwijls
deze zulks noodig acht, terwijl de uitwonende verpleger
bovendien verplicht is dien geneesheer tot dat doel in zijn
woning te ontvangen.
Hij is verplicht de door zijn afdeelingsgeneesheer c. q. in
overleg met den behandelenden geneesheer te geven voor
schriften in acht te nemen met ingang van den dag, waarop
die voorschriften zijn gegeven.
Art. 20.
De inwonende verpleger en de uitwonende verpleger met
zijn gezin hebben recht op vrije geneeskundige behandeling,
de eerste ook op verpleging, voor zoover deze in de gestichten
zelve kan geschieden. De geneeskundige behandeling bepaalt
zich tot de visites der aan de gestichten verbonden genees-
heeren en de gratis verstrekking van eenvoudige genees- en
verbandmiddelen.
De verpleger heeft geen recht op behandeling door specia
listen of op verpleging buiten de gestichten. In bijzondere
gevallen kan echter de Commissie van Beheer ten aanzien
van den inwonenden verpleger anders beslissen.