2 MAANDAG 23 JANUARI 1928. hoorde, dat ik opeens gepromoveerd was tot waarnemend- Burgemeester; door het vertrek van U met alle Wethouders naar de soirée ten Hove in den Haag, werd die last op mijn schouders gelegd; ik heb dien last gelukkig niet zwaar gevoeld. Ik heb als oudste Raadslid evenwel nog een anderen plicht de traditie is n.l. dat het oudste Raadslid de speech, die de Burgemeester in den regel houdt in de eerste zitting van een jaar, beantwoordt. Het is mij een aangename plicht om U namens den Raad en indirect ook namens de burgerij te danken voor de goede wenschen, die U uitgesproken hebt ten aanzien van ons en ook van de burgerij. Wederkeerig wensch ik U in Uw persoon, Uw gezin en Uw ambt ook alle goeds toe. Het moge voor U in alle opzichten een gelukkig jaar zijn! U zeide, dat 1927 voor Leiden niet een jaar van groote beteekenis is geweest. U hebt echter een groot aantal zaken opgenoemd, die m. i. wel van beteekenis zijn. In ieder geval zou ik de uitspraak alleen kunnen aanvaarden onder deze restrictie, dat U toch in dit jaar het ambt van Burgemeester in Leiden aanvaard hebt. Dat acht ik en de Raad met mij voor de gemeente Leiden wel een feit van groote beteekenis. In den betrekkelijk korten tijd, dat U hier werkzaam waart, hebt U getoond een man te zijn, die een krachtig bestuur kan uitoefenen, een man van voortvarendheid, van ijver en van groote plichtsbetrachting. Dat is voor de gemeente en voor den Raad ook van groote beteekenis en wij hopen dan ook, dat in de toekomstige tijden de goede verwachtingen, die de burgerij en ook de Raad van U koestert, bij voortduring in vervulling mogen gaan. Ik, die dikwijls in de gelegenheid ben het oordeel van de burgerij te beluisteren, kan U de verzekering geven, dat men U telkens meer zal waardeeren, wanneer U op dien weg doorgaat. Het is waar, dat U, wanneer U over weinig vooruitgang der bevolking spreekt, gelijk hebt, wanneer U dat jaar neemt, maar wanneer wij enkele jaren teruggaan, dan weten wij, dat de bevolking wel toenam, al zullen wij het met U toejuichen, dat menschen, die we noodig hebben, zich in Leiden komen vestigen. Ik wil U namens den geheelen Raad de verzekering geven, dat wij elke poging, door Burgemeester en Wethouders aangewend, om de goede elementen, die wij noodig hebben, naar de stad toe te leiden, zullen steunen. Wij zullen ook, al spreekt U daar niet van, gaarne medewerken om de grenzen van de stad uit te breiden en om op deze wijze van Leiden een groote stad te maken. Ik herinner mij uit de eerste jaren van mijn lidmaatschap, dat Leiden een heel bescheiden omvang had, terwijl het nu toch al bijna 70.000 inwoners telt. Wij behooren nu lang zamerhand tot een van de grootste steden van ons land en wij moeten tevreden zijn; ik zou, wanneer straks de 70.000-ste inwoner in Leiden komt, Burgemeester en Wethouders in overweging willen geven om dien tegemoet te komen met een aangename verrassing. Maar hoeveel goeds er ook in Leiden mag zijn, de werk loosheid blijft, zooals U terecht hebt opgemerkt, een van de onaangenaamste verschijnselen, die hier te constateeren vallen, zooals trouwens ook elders. Zeker zal de Raad voorzoover hij dat kan medewerken om deze te verminderen of op te heffen. U hebt het terecht een economisch verschijnsel genoemd, waartegen noch het Rijk, noch het gewest, noch de gemeente veel kan doen. Daaruit blijkt, dat het verschijnsel inhaerent is aan ons maatschappelijk bestel, maar wij willen gaarne met U en met de Wethouders samenwerken om die werk loosheid zoo weinig mogelijk drukkend te doen zijn, in de eerste plaats door werkverschaffing en werkverruiming. U moet het mij vergeven, als ik zeg misschien spreek ik niet namens den geheelen Raad dat ik, denkende aan werkverschaffing en werkverruiming, ook weder het oog richt op het Levendaal. Ik hoop, dat Burgemeester en Wethouders ook in het jaar 1928 daaraan hun aandacht zullen wijden. M. d. V. Jk eindig met het uitspreken van den wensch, dat het College onder Uw leiding weder zijn best zal doen om de gemeente vooruit te brengen. Voor zoover er voor stellen zullen komen van U en van de Wethouders, die wij ook hebben leeren kennen als menschen van werkkracht en werklust, zullen wij gaarne met U medewerken tot ons ge meenschappelijk doel, n.l. den vooruitgang der gemeente. Teekenen van instemming.) De Voorzitter dankt den heer Sijtsma voor de vriendelijke woorden, welke hij tot het College en tot spreker heeft gericht, en den Raad voor de instemming daarmede betuigd. De notulen van het verhandelde in de vergadering van 19 December 1927 worden goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een mede- deeling van Gedeputeerde Staten van het overlijden van den Heer E. C. Baron Sweerts de Landas Wyborgh, in leven Commissaris der Koningin in de provincie Zuid-Holland. De Voorzitter zegt, dat deze mededeeling bereids meteen brief van rouwbeklag is beantwoord. Burgemeester en Wet houders betreuren het verlies, dat geleden wordt door het overlijden van Baron Sweerts, een voortreffelijk man, die zoo langen tijd aan het hoofd van dit gewest heeft gestaan. Waar de overledene zoo lang en op zoo voortreffelijke wijze diensten aan het land en aan dit gewest heeft bewezen, komt een gevoel van dankbaarheid boven voor het vele, dat hij in het belang van staat en gewest heeft totstandgebracht. Spreker twijfelt niet, of de Raad stemt geheel met deze gevoelens in. (Teekenen van instemming.) De mededeeling wordt voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter deelt mede, dat verder zijn ingekomen: 1°. Mededeeling van Gedep. Staten, dat de beslissing op het raadsbesluit van 28 November 1927 tot aankoop van grond tusschen Rijnsburgerweg en Maredijk, wordt verdaagd. 2°. Mededeeling van Gedep. Staten, dat de beslissing op de raadsbesluiten van 9 December 1927 tot verhuring van lokalen der voormalige school aan de Pieterskerkgracht aan de Muziekvereeniging »Polyhymnia" en aan het Leger des Heils wordt verdaagd. 3°. Mededeeling van Gedep. Staten, dat de beslissing omtrent de begrooting voor 1928 wordt verdaagd en dat machtiging wordt verleend tot het doen van de helft der uitgaven en van de geheele ontvangst. 4°. Mededeeling van Mejuffrouw F. W. A. Riphaagen, dat zij hare benoeming tot lid van het Burgerlijk Armbestuur aanneemt. 5°. Dispositie van Gedep. Staten ten geleide van de goed gekeurde raadsbesluiten: a. tot aankoop van eenige perceelen grond nabij de trambaan LeidenWassenaar'sGravenhage en tot beschikbaarstelling van de voor dien aankoop benoodigde gelden; b. tot verkoop aan de gemeente Rijnsburg van het aan Leiden toebehoorende gasbuizennet en de verdere inrichtingen, dienende voor de distributie vari het gas in die gemeente; c. tot het voeren van verweer in het proces, ingesteld door J. van den Broek, wed. J. J. Weijll, ter zake van een haar echtgenoot overkomen ongeval; d. tot het sluiten van kasgeldleeningen gedurende het le kwartaal 1928; e. tot verhuring van verschillende perceelen wei- en teel- land c.a. 6°. Mededeeling van den heer H. J. Baart, dat hij zijne benoeming tot lid der Commissie ex art. 2, le lid, sub 3°. der Verordening, houdende reglement voor de Commissiën van Advies in zake de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in dienst van de gemeente Leiden, aanneemt. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van den heer J. B. Meijnen, om ontslag als onbezoldigd Ambtenaar van den Burgerlijken Stand. 2°. Verzoek van het Bestuur der Vereeniging voor Christelijk Onderwijs te Leiden, om beschikbaarstelling van gelden voor den bouw van een gymnastieklokaal ten behoeve van de school in de Pasteurstraat. 3°. Verzoek van Mejuffrouw A. E. Revers, om eervol ontslag als leerares in de geschiedenis aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. 4°. Verslag van de Commissie tot wering van Schoolverzuim over 1927. Zal worden opgenomen in het Gemeenteverslag. 5®. Missive van de Centrale Commissie voor Bezuiniging uit de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel, in zake de pensionneering van de Wethouders. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor, deze missive in de Leeskamer ter visie te leggen. De heer Kooistra verzoekt hierover door het College prae advies te doen uitbrengen, omdat hierin misschien nog wel iets aannemelijks is, daarin de toekomst toch een verandering in de regeling der pensioenen en uitgestelde pensioenen moet komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 2