14 MAANDAG 23 J ANUARI 1928. soort gemeentelijk adeldom, n.l. van het instellen van een Leidsch eereteeken. De Voorzitter antwoordt, dat Burgemeester en Wethouders den heer Driessen niet tot ridder hebben geslagen, maar hem een penning hebben gegeven, welken Burgemeester en Wet houders indertijd hebben laten maken om hem te geven aan verdienstelijke burgers als herinnering aan de diensten, door hen aan de gemeente bewezen. De heer van Eck zegt den indruk te hebben gekregen.dat die penning niet persoonlijk aan den heer Driessen is gegeven, maar dat het de bedoeling was er een soort gewoonte van te maken aan verdienstelijke Leidenaars een dergelijk eere teeken uit te reiken. Gaat men daartoe over, dan lijkt dat spreker niet een zaak van Burgemeester en Wethouders, maar een, waarin de Raad moet worden gekend. De Voorzitter gelooft niet, dat deze zaak in den Raad is besproken. Toen hij als Burgemeester optrad, bestond dat eereteeken en naar zijn meening konden Burgemeester en Wethouders dat naar eigen goedvinden uitreiken. De heer van Eck vraagt, of er een regeling bestaat. De Voorzitter. Neen! De heer van Eck zou het beter vinden, indien de zaak was geregeld. De Voorzitter acht het maken van een regeling moeilijk, omdat het heel lastig is te omschrijven aan wien dat eere teeken moet worden gegeven. Men zou dat aan de prudentie van Burgemeester en Wethouders moeten overlaten. De heer van Eck zegt, dat het een instelling geldt, waar over de Raad moet oordeelen, tenzij de Voorzitter zich hierop kan baseeren, dat de Raad indertijd tot het in het leven roepen hiervan heeft besloten. De Voorzitter antwoordt, dat hij zich daarop niet kan baseeren. Er zal worden nagegaan in hoeverre een regeling is te maken. Hij acht het wel wenschelijk, dat er gelegenheid bestaat om op de een of andere wijze aan verdienstelijke burgers te toonen, dat de diensten, welke zij aan de gemeente hebben bewezen, worden geapprecieerd. De heer Goslinga, die de vraag hoort stellen, waaruit de kosten worden betaald, zegt, dat er op de begrooting een post voor huldeblijken staat. De heer Manders zegt, dat bij het Kort Galgewater en de Turfmarkt een heel aardig oud geveltje staat, dat eigendom der gemeente is, de Stadstimmerwerf; dat is evenwel door een foeileelijke schutting aan het oog onttrokken. Uit een oog punt van schoonheid is het misschien mogelijk, die schutting door een hek te vervangen Spreker heeft al eens ter sprake gebracht, dat de ge meente een hoop lastige en dure obstakels heeft in de wegen buiten de gemeente, die zij moet onderhouden. Nu is in het provinciaal wegenplan een weg geprojecteerd van Spanjaardsbrug naar Oude Wetering en een van Leiderdorp over Hoogmade in de richting Ter Aar, terwijl niet opgenomen is het gedeelte Rijndijk vanaf de Zijlpoort tot aan Leiderdorp. Het is in het belang der gemeente, dat die weg verbeterd wordt en Leiden zou er bovendien veel voordeel van hebben, wanneer die in het provinciaal wegenplan werd opgenomen. De Voorzitter zegt, dat het College beide opmerkingen in overweging zal nemen. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1928 | | pagina 14