MAANDAG 23
JANUARI 1928.
11
de brug nu 11 M. hoog wordt; men moet zijn best doen om
haar te zien. Bij het College bestond dus bereidheid om den
bewoners tegemoet te komen. Nu is straks gezegd, dat men
er zich van had moeten vergewissen, ol alle eigenaren bereid
waren, maar aan den anderen kant heeft de Raad toch de
belangen der industrie te bevorderen.
Spreker kan ook niet inzien, dat er eenig economisch belang
aan verbonden zou zijn om de kolen van de eene fabriek
naar de andere te vervoeren. De kolen worden gelost aan
de Heerengracht, die voor de weverij aan den Zijlsingel; het
zou dus een schadepost zijn om kolen van het eene gedeelte
der fabriek naar het andere te vervoeren en het zal dus
maar zeer sporadisch voorkomen. De verordening tot voor
koming van hinder bij vervoer zou ook hier van toepassing
zijn, wanneer de maatschappij er eventueel toe zou overgaan
om goederen van het eene terrein naar het andere in open
karren over te brengen; zeker zou die verordening van
toepassing zijn, wanneer steenkolen over de openbare straat
vervoerd zouden worden. De heer Heemskerk vraagt nu, of
dit ook van toepassing is op de Lichtfabrieken. Neen, zoolang
men de kolen over eigen terrein vervoert, heeft de gemeente
er niets mee te maken.
Die luchtbrug gaat over de publieke straat en als men
voer- en vaartuigen gebruikt, welke als hulpmiddelen zijn
te beschouwen, is de verordening, welke daarvoor geldt,
even goed van toepassing op het vervoer over die brug.
Waar zooveel mogelijk met de belangen van beide partijen
is rekening gehouden, zal spreker zijn stem geven aan het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Splinter kan den heer Schüller niet toegeven,
dat de personen, die dat bewuste briefje hebben geschreven,
in zenuwachtigen toestand hebben verkeerd, toen zij dat
deden. Personen, die weken lang met een plan rondloopen,
weten wel wat zij willen. Spreker heeft in dat briefje ge
lezen, dat die persoren de brug niet meer boven de huizen
wenschen en de stoomleiding op voldoende hoogte aange
bracht willen hebben.
Er is gesproken over het vervoer van kolen over de brug,
maar spreker heeft in zijn bezit een brief, waarin de firma
schrijft, dat over die brug noch steenkolen, noch andere
poedervormige zelfstandigheden zullen vervoerd worden. De
firma wil dus den omwonenden tegemoetkomen.
Aan den heer Manders, die hetgeen hij over den Directeur
van Gemeentewerken heeft gezegd, thans een weinig beeft
gewijzigd, deelt spreker mede, dat hij na de eerste rede de
opvatting had, dat deze van gedachte was, dat de zaak minder
goed was behandeld, omdat hij zeide te meenen, dat de
Directeur financiëel bij de firma was betrokken.
Ten slotte dankt spreker den heer Wilbrink voor diens
degelijke argumentatie en voor diens mededeeling, dat hij
met het plan van Burgemeester en Wethouders zal meegaan.
De heer Huurman prijst het in den heer Schüller, dat hij
zich voor deze zaak veel moeite heeft gegeven, maar geeft in
overweging geen monnikenwerk te doen. Spreker meent, dat
de huizen, waarover het hier gaat, met hypotheek zijn be
zwaard. Indien dit zoo is, kan de eigenaar geen toestem
ming geven voordat de hypotheekhouder daarin is gekend. Bij
aanneming van de motie van den heer Schüller moet men
er zeker van zijn, dat er niemand later een spaak in het
wiel kan steken. Iets aannemen, dat later zou blijken onuit
voerbaar te zijn, is belachelijk.
Het voorstel van den heer Schüller wordt in stemming ge
bracht en met 19 tegen 13 stemmen verworpen.
Tegen stemmen: de heeren Heemskerk, Manders, Bosman,
de Reede, Meijnen, Kuivenhoven, Bergers, van der Reijderi;
Eikerbout, Romijn, Reimeringer, Tepe, Splinter, Goslinga.
van Es, Huurman, Wilbrink, van Rosmalen en Parmentier.
Vóór stemmen: de heeren Sijtsrna, van Tol, Burgerjon,
Wilmer, van Stralen, Baart, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed,
mevrouw Braggaar- de Does en de heeren Schüller, Verweij
en Kooistra.
(De heer Spendel had gedurende deze stemming de ver
gadering tijdelijk verlaten).
Over het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om
aan de Leidsche Katoen-Maatschappij voorheen de Heyder
en Co., krachtens bet bepaalde bij artikel 7 van de veror
dening op het Bouwen en Sloopen, behoudens rechten van
derden, vergunning te verleenen tot het maken en tot het
tot wederopzeggens hebben van eene verbindingsbrug tusschen
hare fabrieksgebouwen aan de Heerengracht en de Looierstraat,
onder de voorgestelde voorwaarden, staken vervolgens de
stemmen, aangezien 16 leden zich daarvoor en 16 leden
zich daartegen verklaren.
Vóór stemmen: de heeren Bosman, de Reede, Meijnen,
Bergers, Eikerbout, Romijn, Wilmer, Reimeringer, Tepe,
Splinter, Goslinga, van Es, Huurman, Wilbrink, van Rosmalen
en Parmentier.
Tegen stemmen: de heeren Sijtsrna, Heemskerk, Manders,
van Tol, Kuivenhoven, van der Reijden, Burgerjon, van
Stralen, Baart. Groeneveld, van Eek, Vallentgoed, mevrouw
Braggaar-de Does, de heeren Schüller, Verweij en Kooistra.
(Ook bij deze stemming was de heer Spendel afwezig).
De Voorzitter zegt, dat, aangezien de stemmen staken,
in de volgende vergadering herstemming over het voorstel
van Burgemeester en Wethouders zal plaats hebben.
XIX. Praeadvies op het verzoek van de afdeeling Leiden
van het «Instituut voor Arbeidersontwikkeling", om het
kosteloos gebruik van de Stadsgehoorzaal, ten behoeve van
het houden van een ontspanningsavond voor werkloozen.
(Zie lng. St. No. 18.)
De heer van Stralen heeft zich over dit afwijzend praeadvies
zeer verwonderd, omdat in 1922 en 1923 van het College zelf
is uitgegaan een voorstel aan den Raad om 6 maal in den
winter de Stadsgehoorzaal gratis ter beschikking te stellen van
een commissie voor Arbeidersontwikkeling voor ontspanning
van werkloozen. Burgemeester en Wethouders beroepen zich
voor hun afwijzend praeadvies op de pachtvoorwaarden, maar
diezelfde pachtvoorwaarden bestonden in 1922 en 1923 ook al
en desondanks beeft het College zelf toen voorgesteld daarover
te beschikken.
Verder zegt het College, dat het hier niet betreft een zaak
van algemeen nut. Spreker is het daarmede riiet eens, waar
het hier gaat om het geven van ontspanning aan meer dan
duizend werkloozen en hun gezinsleden, die indertijd ook
kosteloos van de ontspanningsavonden hebben geprofiteerd.
Burgemeester en Wethouders zeggen, dat zij in congressen,
tentoonstellingen enz. een meer algemeen belang zien, waar
voor de gemeenschap mag bijdragen, maar in dien ontspan
ningsavond meer een bijzonder belang, waarvoor bet parti
culier initiatief is aangewezen. Spreker stelt daartegenover
hetgeen het College van Burgemeester en Wethouders naar
aanleiding van een soortgelijk verzoek in zijn praeadvies van
19 September 1922 schreef, n.l. dat er naar zijn oordeel wel
aanleiding bestond het streven van het «Instituut voor
Arbeidersontwikkeling" te steunen door aan het verzoek
tegemoet te komen. Spreker geeft toe, dat in dien tijd het
College uit andere personen bestond, maar het waren toch
personen van dezelfde geestesrichting als de tegenwoordige
leden van het College.
Spreker wijst er op, dat de heer de Gijselaar, de toenmalige
burgemeester, er den nadruk op legde, dat er alle aanleiding
was om aan het verzoek tegemoet te komen, en bij die
gelegenheid het volgende zeide:
«Ik wil er nog op wijzen, dat het naar de meening van
Burgemeester en Wethouders thans iets geheel anders betreft
dan de zaak, welke verleden jaar aanhangig is geweest.
Toen betrof het de beschikbaarstelling van een lokaal om
te dienen als verblijfplaats waar alle werkloozen zich dagelijks
zouden kunnen ontspannen en vermaken, maar thans hebben wij
te doen met een Commissie, welke er naar streeft den werk
loozen arbeiders ontwikkeling en ontspanning te geven, zooals
zij reeds gedaan heeft door het geven van uitvoeringen, die
vele werkloozen trokken. Daarvoor is echter noodig een groote
localiteit, welke hier alleen te vinden is in de Stads-Gehoor-
zaal. De onkosten van het huren van die localiteit zouden
echter door die Commissie niet te betalen zijn.
Nu is de vrees uitgesproken, dat deze bijeenkomsten, waar
toe alle werkloozen met hunne gezinsleden toegang hebben,
niet neutraal zouden zijn. Wij hebben onder meer als voor-
\vaarde gesteld dat de bijeenkomsten ook toegankelijk zullen
zijn voor de leden van den Gemeenteraad, en die zullen
dus kunnen contróleeren of de neutraliteit daar in acht ge
nomen wordt.
Natuurlijk, als men propaganda wil maken, dan is er geen
reden om de zalen kosteloos in gebruik te geven. Iedereen
kan de zalen huren en dan kan men propaganda maken
zooveel men wil, behoudens de bepalingen van wetten of ver
ordeningen; maar als ze om niet afgestaan worden, dan gaat
het niet aan om daar propaganda te maken voor een of andere
richting. Dan moeten de bijeenkomsten een neutraal karakter-
dragen, zoodat alle werkloozen ze kunnen bijwonen.
Als men werkelijk van hetgeen in die bijeenkomsten geboden
wordt geniet en het neutrale karakter der bijeenkomsten
strikt bewaard blijft, dan kan het onverschillig zijn van wie
de bijeenkomsten uitgaan. Dit is dan betrekkelijk bijzaak.
Burgemeester en Wethouders hebben dan ook gemeend
onder deze omstandigheden, dat dit een voorstel zou zijn
acceptabel voor alle Raadsleden".