MAANDAG 19
DECEMBER 1927.
347
De heer Groeneveld zegt, flat dat in hoofdzaak een perso-
neelsquaestie betrof; men wilde dat personeel niet in vasten
dienst bij de gemeente nemen.
Aan het einde van de debatten heeft Voorzitter de Gijselaar
toen uitdrukkelijk verklaard: »Maar ik hoop, dat de heeren
mij goed hebben begrepen, dat het onze bedoeling is, dat
wanneer het noodig mocht zijn en deze proef mocht slagen,
deze zaak niet alleen voor deze abnormale tijden, maar we!
degelijk ook voor het vervolg met steun van de gemeente
bestendigd zal worden." Daartegen is uit den Raad geen
verzet gekomen en men kan dus niet met goed fatsoen
beweren, dat men het toen slechts als crisisinstelling gesticht
heeft; uitdrukkelijk is gezegd, dat het de bedoeling was
een proef te nemen en om, wanneer die slaagde, dit wasch-
bedrijf in stand te houden met steun van de gemeente. Dat
is uitdrukkelijk vastgesteld. De gemeente heeft de eerste
jaren er heel wat geld ingestoken. Thans is het veranderd,
het Waschbureau heeft de laatste jaren de gemeente financiëel
gesteund en desondanks is het dezen Raad nog niet naar den
zin en wil men het bureau opheffen.
De rechterzijde is in geen enkele gemeente vooruitstrevend,
maar zoo zwart reactionnair als zij te Leiden is, is zij in
geen enkele andere stad in Nederland.
De heer de Reede doet opmerken, dat de heer Groeneveld
in een vorige vergadering iets anders heeft gezegd dan hij
thans met een tamelijk zachte stem te kennen geeft, nl. dat
de gemeente wel eens geld in het Waschbureau heeft gesto
ken. De vorige maal heeft hij met verheffing van stem ge
zegd, dat de gemeente duizenden guldens van het Wasch
bureau heeft opgestreken, en verder, dat er geen kwestie
van is, dat de gemeente geld in het Waschbureau gestoken
heeft, dat de gemeente-verslagen aangeven welke winsten
op het Waschbureau zijn gemaakt en dat de Gemeente-Ont
vanger die voor de gemeente heeft opgestreken.
De officiëele cijfers weerspreken die beweringen van den
heer Groeneveld volkomen. Spreker heeft de definitieve cijfers
omtrent dit bureau ontvangen en daaruit blijkt, dat de
gemeente in dat bureau heeft gestoken: bij de installatie
3.976.44 (dat was op 20 Febr. 1919), op 22 Maart 1922
632.28 en op 17 Juli 1922 f 507.11.
Dit geld, in totaal f 3976.44, gestort a fonds perdu, is ten
laste van den gewonen dienst der gemeente gebracht, maar
dit is niet alles, waarover door den heer Groeneveld niet is
gesproken.
Als de heer Groeneveld iets zegt, moet hij alles goed ver
tellen en dan beginnen met mede te deelen, dat de gemeente
op het Waschbureau bovendien heeft toegelegd: in 1919
3.764.28 en in 1920 f 3.905.05J. Daarna is er eenige winst
uit het waschbureau gekomen, van 1921 tot en met 1926
totaal 7.965.Ü9J, maar daartegenover bedroegen de geleden
verliezen van 1919 en 1920 7.670.33J, zoodat de gemeente
in totaal aan winst heeft opgestreken een som van 260.—
a 270.en niet, zooals de heer Groeneveld zeide, duizenden
guldens.
De heer Groeneveld heeft ook gezegder werd geen reclame
gemaakt. Dat is wel gebeurd, want er zijn huis aan huis
biljetten bezorgd, met een uitnoodiging om van het Wasch
bureau gebruik te maken.
Wat nu de critiek op zijn cijfers betreft, spreker heeft met
volle bewustheid 1922 met 1926 vergeleken voor wat het
aantal K.G. betreft en 1924 met 1926 voor de winsten. Spreker
geeft toe, dat er een kleine fout in het verslag staater staat
IJ cent in en spreker had zelf uitgerekend IJ cent; vermoe
delijk heeft hij bij het nazien van het verslag dat over 't
hoofd gezien. De omzet in K.G. geeft het best de drukte op het
Waschbureau weer en daaruit heeft spreker berekend, dat de
omzet tot op 60 was teruggeloopen, hetgeen door den heer
Groeneveld niet betwist is. Maar verder heeft spreker de
winsten van 1924 tot en met 1926 onderling vergeleken, om
dat men toen een stabielen prijs had, terwijl de prijzen vóór
1924 nogal eens verschilden en dus geen betrouwbaar ver
gelijkingsmateriaal zijn.
Verder heeft de heer Groeneveld er bezwaar tegen gemaakt,
dat de Bond van Waschindustriëelen gebruik gemaakt heeft
van de jaarverslagen en van de cijfers. De heer Groeneveld
ontkent nu, dat hij er bezwaar tegen gemaakt heeft, maar
in elk geval zijn de jaarverslagen van openbare instellingen
voor iedereen openbaar en voor gebruik beschikbaar.
De Wethouder heeft gesproken over het ontbreken van een
intermediair tusschen bleeker en afnemer. Sommige politieke
partijen zien in alles wat middenstand is een parasiteerend
element; het eigenaardige evenwel is, dat in het bleekersvak
dat parasitaire element vroeger nooit bestaan heeft, maar er door
de gemeente is ingeschakeld. In Leiden heeft men 16 blee-
kerijen, die voldoende capaciteit hebben voor wel 5 zulke
gemeenten, en er is dus geen behoefte aan bemiddeling, wat
bewezen wordt, als men let op de bleekerij, die in de buurt
van de Gasstraat huis aan huis de menschen bedient. In
Amsterdam evenwel, waar men zoo dicht op elkaar zit met
in elk huis 4 of 5 en zelfs meer gezinnen, haalt een kruier
de kleine waschjes op, maar in Leiden heeft men geen
tusschenpersoon noodig; en toch zit de gemeente er tusschen
met een marge van 7 cent.
De heer van Es wil enkele opmerkingen maken en tevens
motiveeren, waarom hij tegen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders zal stemmen.
Volgens den heer Reimeringer heeft de Raad in 1925 het
Waschbureau gestabiliseerd, zoodat men er een weinig aan
vastzit, maar waar de heeren van de overzijde geen verant
woordelijkheid willen dragen voor het Raadsbesluit van 1919,
zegt spreker, dat deze Gemeenteraad geen verantwoordelijk
heid draagt voor het Raadsbesluit van 1925.
In het argument van den heer Reimeringer, dat het Wasch
bureau goed functionneert, kan geen reden liggen om dat
bureau in stand te houden en te verplaatsen.
De heer Goslinga betoogde, dat bij opheffing van het Wasch
bureau er niets anders klaar staat om die taak over te nemen,
maar de advertenties in de bladen en de adressen van de
waschindustriëelen toonen aan, dat het particulier initiatief
wel degelijk wil doen wat het Waschbureau thans doet.
Het zwaarste moet wegen het argument, door den heer
Wilbrink en anderen gebezigd, dat de overheid zich niet on-
noodig in een dergelijk bedrijf moet mengen. Op dien grond
is spreker beslist tegen de handhaving van het Waschbureau.
Het argument van den heer Eikerbout, dat nu eenmaal
die vier muren er staan, welke voor niets anders kunnen
worden gebruikt, en daarom het Waschbureau er moet worden
ondergebracht, gaat niet op, want de gemeente zou daarvoor
kosten maken en als dan later het Waschbureau, dat op
den duur toch ten doode is opgeschreven, verdwijnt, zit men
weer met dat gebouw en moet men opnieuw kosten maken.
Mevrouw Braggaar vindt het Waschbureau een ideale
inrichting, maar spreker gaat dat wel eenigszins betwijfelen,
want hij heeft van enkele waschindustriëelen vernomen, dat
van hun rekeningen 1 wordt ingehouden ten bate van
het personeel van het bureau. Het verwondert spreker, dat
dit nog niet is ter sprake gebracht, want, als het waar is, ver
dient dat afkeuring. Aan spreker is ook medegedeeld, dat
van de rekening van die waschindustriëelen een zeker bedrag
gekort wordt wegens vermiste goederen; het eigenaardige is,
dat zij geen opgave krijgen van wat vermist wordt; wel
moeten zij een quitantie teekenen voor het volle bedrag. Die
opgave moet gegeven worden, ook zonder dat zij het vragen.
Spreker kan zich begrijpen hetgeen mevrouw Braggaar
de Does gezegd heeft over het vreeselijk vermoeiende van
het de wasch doen voor arbeidersvrouwen, maar de oude
vrouwen, die wel eens op sprekers spreekuur komen, die
mischien 30 of 40 jaren gewasschen hebben, steken dikwijls
uit boven de jonge meisjes van 20 jaar; die zien er dikwijls
slechter uit dan de vrouwen, die zooveel gewasschen hebben.
Spreker geeft toe, dat het een zwaar werk is, maar met de
machines gaat dat tegenwoordig heel gemakkelijk.
Daarbij komt nog, dat van die 4% van de inwoners, die
er gebruik van maken, slechts een klein deel arbeiders
gezinnen zijn; vele middenstanders maken er ook gebruik
van. Nu is het zoo verwonderlijk, dat men aan de overzijde,
waar altijd zooveel tegen de middenstanders te berde wordt
gebracht, vecht voor het Waschbureau, omdat dat de mid
denstanders helpt. Men spreekt over de werkmansbroeken,
die te wasschen gegeven worden, maar er is veel platgoed
bij, b.v. servetten, vingerdoekjes, zakdoeken enz., welke goe
deren in den regel niet uit arbeidersgezinnen afkomstig zijn.
De heer de Reede heeft de 8000.winst van den heer
Groeneveld reeds tot 300.— gereduceerd, maar gesteld eens,
dat het cijfer van den heer Groeneveld juist was geweest;
dan had spreker toch veeleer verwacht, dat hij zou voor
stellen om die winst aan de klanten terug te betalen, in
plaats van haar in de gemeentekas te storten; dan mag hij
het hier in geen geval gebruiken als argument.
Het Waschbureau is in 1919 als crisisinstelling opgericht.
De vorige voorzitter heeft wel gezegd, dat de Raad overtuigd
moest zijn, dat dit bureau in stand gehouden zou worden,
indien dat noodig was, maar daarbij moet de nadruk gelegd
worden op «indien dat noodig was". Nu velen het Wasch
bureau niet meer noodig vinden, is de tijd gekomen het op
te heffen. Spreker zal tegen dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders stemmen en hoopt, dat het College spoedig met
een voorstel zal komen om het Waschbureau op te heffen.
De heer Reimeringer zegt, dat het hem bekend was, dat
de heer Wilbrink tegenstander is van het Waschbureau. Komt
de heer Wilbrink daarvoor uit, dan pleit dat voor hem,
maar dan moet hij ook kunnen dulden, dat spreker het
Waschbureau, waarvan hij het nut heeft leeren kennen sedert
hij er kennis mede gemaakt heeft, verdedigt.
Spreker houdt staande, dat de wijze, waarop deze zaak