346
MAANDAG 19 DECEMBER 1927.
Spreker heeft dat nagerekend, want daarin was de heer de
Reede fout. De winst is in werkelijkheid geweest 1,21 cent
per K.G. en niet 1,50 cent. Dit is oogenschijnlijk een kleinig
heid verschil, maar de heer ,de Reede heelt op die wijze
eenige honderden guldens naar zich toegerekend. Dit is een
fout, waardoor een geheel ander beeld wordt verkregen.
De winst is dus van 1924 tot 1926 gedaald van 1.21 op
0.75 cent per K.G. Om de daling van den omzet in K.G. aan
te toonen neemt de heer de Reede evenwel 1922 en 1926,
voor die van de winst 1924 en 1926. Spreker neemt aan,
dat de heer de Reede in het tweede geval 1924 genomen
heelt, omdat in 1922 de winst 0.45 cent per K.G. was. Indien
de heer de Reede ook wat betreft de winst de jaren 1922
en 1926 had vergeleken, dan zou hij gezegd moeten hebben,
dat van 1922 tot 1926 de winst was gestegen van 0.45 cent
op 0.75 per K.G. en dus gaat het bedrijf best, maar dat kon
de heer de Reede niet gebruiken voor zijn betoog en daarom
nam bij een ander jaar. Dat is goochelen met cijfers. Men
moet hetzelfde tijdvak nemen; anders zoekt men gelegen
heidsargumenten.
Het gemeentelijk Waschbureau is in April 1919opgericht;
sociaal-democraten waren toen nog niet in den Raad en zij
dragen er dus geen enkele verantwoordelijkheid voor. Tegen
het voorstel tot oprichting waren slechts 5 ledendaarvan is
op het oogenblik geen enkel meer hier aanwezig, maar de
partijen, die de voorstemmers vertegenwoordigden, zijn ook
in dezen Raad nog vertegenwoordigd. Het gemeentelijk Wasch
bureau is dus opgericht met medewerking van dezelfde
burgerlijke partijen, die ook thans den Raad mee samenstellen.
De bewering, dat het Overheidsbedrijf nooit tegen het
particuliere bedrijf op kan, is nooit bewezen. Waarom zou de
Overheid, waarom zou het College van Burgemeester en
Wethouders, dat toch bestaat uit personen, die met zorg
worden uitgezocht, niet even goed een bedrijf kunnen
exploiteereri als een particulier, waaronder er zelfs zijn, die
nauwelijks lezen of schrijven kunnen. Wanneer het niet
kan, zit de reden daarvan gewoonlijk hierin, dat het parti
culiere bedrijf zulke slechte arbeidsvoorwaarden heeft, dat de
Overheid die niet voor haar rekening kan nemen; dan zijn
de arbeidsvoorwaarden in het particuliere bedrijf dus onbe
hoorlijk.
Spreker houdt in ieder geval vol, dat er geen enkele reden
is om te veronderstellen, dat de overheid dat niet kan. Het
komt wel eens voor, dat de leiding van overheidsbedrijven
aan onbekwame Wethouders of directeuren wordt opgedragen,
maar iets dergelijks komt in de particuliere bedrijven ook
wel voor. In ieder geval heeft de burgerlijke Raad van het
jaar 1919 het waschbedrijf gesticht en het is de plicht van
het College dat bedrijf zoo goed mogelijk te beheeren en tot
bloei te brengen en de burgerlijke Raadsleden hebben den
plicht, zoowel tegenover de gemeente als tegenover hun partij,
het College daarin te steunen.
De partij van den heer Wilbrink heeft het bedrijf helpen
stichten en nu zoeken de leden dier partij hier, met verzaking
van hun plicht, naar allerlei argumenten om te betoogen, dat
het bedrijf achteruit loopt en dus slecht wordt beheerd, doch
daarmede zeggen zij tevens, dat de Wethouders, die zij daar
hebben neergezet, onbekwaam zijn om een dergelijk bedrijf
te leiden. Voor elke fout of gebrek, die de rechterzijde, en
ook het centrum, vindt, zijn hun Wethouders verantwoordelijk,
dat moet men goed begrijpen.
De heer Wilbrink heeft gezegd, dat het bedrijf niet floreert,
doch spreker weet niet waaruit dat blijkt, want dat bedrijf
heeft de laatste 6 jaar 8000.in de gemeentekas gebracht
en er zijn nog 600 klanten. Dit in aanmerking nemend
meent spreker, dat het bedrijf nog steeds een winstgevend
groot-bedrijf kan worden genoemd. Er zijn velen, die gaarne
nog een dergelijk achteruitgaand bedrijf zouden willen hebben.
De heer Wilbrink zeide ook, dat nog slechts 2 a 3 van de
bevolking van dat bedrijf gebruik maakt, maar dat is weer
foutief, want het is minstens 4%. Spreker acht, in tegen
stelling met den heer Wilbrink, een dergelijke zaak nog
zeer goed.
Het is den heer Wilbrink nooit naar den zin te maken;
hij noemde menschen op, die er geen gebruik van behooren
te maken; die zijn er dus te veel en dan weer zegt hij, dat
er te weinig gebruik van maken. Verder zegt de heer Wilbrink,
dat het bedrijf zoo voordeelig gehuisvest was op het Slachthuis
terrein. Het betaalde evenwel 400.voor die houten loods,
hetgeen veel te veel was; geen particulier had dat er ooit
voor gegeven.
Nu zegt de heer Wilbrink: door dat gebouw aan de
Gasstraat aan het Waschbureau te verhuren voor 600.—
geeft men een verkapt subsidie. Volgens spreker is die huur
voor dat onafgewerkte badhuis te hoog; de Directeur van
Gemeentewerken heeft geadviseerd tot een prijs van 500.
maar Burgemeester en Wethouders hebben er 600.van
gemaakt, hetgeen geen verkapte subsidie beteekent, maar een
zeer behoorlijke huur is.
De heer de Reede zegt, dat de gemeente er geen geld meer
in moet steken. De gemeente heeft er geen geld in gestoken
bovendien heelt de heer de Reede onjuiste cijfers gebruikt
om dit bedrijf naar beneden te halen.
De heer Bergers heeft het heel erg gemaakt door te zeggen,
dat het gratis stoom voor de verwarming kreeg van het
Slachthuis en geen reparaties behoefde te betalen. Uit het
jaarverslag, waarop een post voor verwarming voorkomt,
blijkt, dat dit niet zoo is; de geleverde stoomverwarming is
wel degelijk betaald aan het Slachthuis, maar dit heeft het
dan, volgens den heer Bergers, niet als ontvangen verant
woord. Nu zal de heer Bergers bf zijn woorden moeten terug
nemen en erkennen, dat het wel betaald is, óf hij mag het
er als lid van de Commissie voor het Slachthuis niet bij
laten.
De heer Bergers zegt, dat de reparatie aan de stoomlei-
ding niet op de rekening voorkomt.
De heer Groeneveld weet zeker, dat dat betaald is. Met
weinig steekhoudende argumenten wordt betoogd, dat het
zoo slecht gaat en dat het een instelling van niets is. Spreker
is van een precies tegenovergestelde meening. Jaar op jaar
heeft de heer Bergers betoogd, dat de waschprijs zoo duur
was, dat het Waschbureau op de flesch zou gaan en spoedig
zou verdwijnen, en als dan, ondanks den geest, door den
heer Bergers onder de bevolking aangekweekt, het bedrijf
nog 6Ü0 klanten telt, dan meent spreker, dat het getoond
heeft buitengewoon taai te zijn. Zóó zorgt de heer Bergers
en ook andere Raadsleden voor een bedrijf, waarvoor
de zorg aan hen is toevertrouwd. Stuk maken is gemak
kelijk, maar het is de kunst een dergelijk bedrijf tot bloei
te brengen
In ieder geval heeft de Commissie van Fabricage zich met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigd en
zij heeft de zaak behoorlijk onderzocht. Spreker houdt vol,
dat het bedrijf nog uitstekend gaat en moet blijven bestaan.
Als spreker de stemmen hoort, die thans uit den Raad
opgaan, dan vraagt hij zich af in wat voor tijd wij leven.
Het bedrijf is in 1919 tot stand gekomen en toen had nog
geen enkele sociaal-democraat zitting in den Raad. De Raad
stelde toen belangrijke bedragen beschikbaar om dit bedrijf
te steunen. De stichtingskosten werden destijds geraamd op
een bedrag van 2000.Het exploitatie-tekort werd ge
raamd op 2J cent per kilo wascbgoed, of in totaal ƒ2000.
De omzet werd geraamd op 78000 K.G. per jaar. In 1926
werd door het bedrijf verwerkt 128000 K.G., d. w. z. 50000 K.G.
meer dan in 1919 bij de oprichting werd geraamd, en niet
tegenstaande dat, zegt men, dat het met dat bedrijf niet
lang meer zal duren. Yoor 1920 dat was de tijd, toen de
burgerlijke Raad nog iets over had voor deze instelling, werd
het tekort geraamd op 6000.
In het laatst van 1920 hebben Burgemeester en Wethou
ders gezegd, dat het bedrijf zichzelf maar moest bedruipen.
Volgens het College was over het eerste halfjaar 1920 reeds
een verlies van 5000.— geleden, hetgeen bij onderzoek
3500.bleek te bedragenook de cijfers van het College
moet men dus wel eens onder een vergrootglas bezien. In
elk geval is toen voorgesteld, de waschprijzen zoo te regelen,
dat het bedrijf zich zou kunnen bedruipen, hetgeen ook ge
beurd is, want nadien is de winst van in totaal 8000.
in de gemeentekas terechtgekomen.
Spreker wil nu nog alleen bewijzen, dat het Waschbureau
bedoeld is als permanent, niet als crisisbedrijf. Het is opge
richt, doordat er toen een tekort was aan brandstoffen en
waschmiddelen, maar het was toch het voornemen een per
manent bedrijf te stichten. Toen zijn ook door de burger
lijke Raadsleden heel goede dingen gezegd, die spreker vol
komen kan onderschrijven, zooals: »Dit is een stichting in
het belang der bevolking; de moderne woningen zijn niet
geschikt om de wasch te drogen; het is in hygiënisch opzicht
wenschelijk om de wasch zooveel mogelijk buitenshuis te
laten doen". Dat kan spreker geheel onderschrijven; alleen
is het jammer, dat men 8 jaren later een dergelijk geluid
niet meer hoort.
Het is jammer, dat de heer Wilbrink Ingekomen Stuk
No. 40 van 1919, waaruit hij geciteerd heeft, niet heelemaal
gelezen heeft. Daarin leest spreker
»Mochten de huisvrouwen, zoodra de brandstoffen en wasch
middelen weder gemakkelijk en in voldoende mate zijn aan
te schaffen, zich onverhoopt van de gemeentelijke waschge-
legenheid afwenden
Uit het woord «onverhoopt" blijkt duidelijk, dat Burge
meester en Wethouders niet een tijdelijke inrichting op het
oog hadden; tegen die clausule is uit den Raad geen verzet
gekomen.
De heer Wilbrink zegt, dat wel degelijk geargumenteerd
is, dat het een tijdelijk bedrijf, een proef zou zijn.