344 MAANDAG 19 DECEMBER 1927. de Overheid niet door zich op een terrein te begeven, waar de noodzakelijkheid van ingrijpen niet is aangetoond. De taak der Overheid is het besturen der gemeente, het leiding geven in zaken, waarbij dat noodig is, zooals onderwijs, verpleging en het voorzien in die behoeften, waarin het particulier initiatief niet kan voorzien, hetzij dat het daartoe niet in staat is, hetzij dat de gemeente er schade door zou lijden. Maar daartoe behoort dit niet. Het College kan zich terecht niet vereenigen met voorstellen van de S. D. A. P. zooals b.v. betreffende een levensmiddelenvoorziening, maar waarom doet het dan toch een klein stapje op dien weg? Misschien om bepaalde personen een pleizier te doen Men moet het prin cipieel niet willen, wanneer niet de noodzakelijkheid is aan getoond en daarvan kan men niet spreken bij een instituut, waarvan gebruik gemaakt wordt door 2 a 3 van de bewo ners; het is toch te overdreven om dan te spreken van een groot sociaal belang. Hoofdzakelijk maken ambtenaars- en onderwijzersgezinnen van die inrichting gebruik en men kan toch niet zeggen, dat de gemeente ten opzichte van die menschen vooral een sociale taak heeft. De inzendster van een ingezonden stuk in een der bladen, wil gelijk de S.D.A.P. allerlei dingen door de gemeente behartigd zien worden, maar men moet de S.D.A.P. hier niet volgen. Het College zegt, waar het andere dingen betreft, wel consequent: daar moet de gemeente niets aan doen, maar het moet zelfs dit kleine stapje op dien weg niet doen, maar zeggen: wij trekken ons heelemaal van dit terrein terug; wij houden ons standpunt principiëel zuiver. Nu heeft de heer Groeneveld spreker verweten, dat hij maar tegen beter weten in bleef beweren, dat dit Wasch- bureau als tijdelijk bedoeld was. Het tegendeel is het geval en spreker moet het den heer Groeneveld kwalijk nemen, dat deze de aantijging tot hem richt, als zou hij tegen beter weten in spreken. De heer Groeneveld, die ongetwijfeld van deze zaak op de hoogte is, kan weten, dat in Ingekomen Stuk No. 40 van het jaar 1919 door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld een tijdelijk waschbureau op te richten, en het kan hem eveneens bekend zijn, dat bij de begrooting voor 1920 door zijn partijgenoot, den heer van Stralen, is voorge steld om het Waschbureau permanent te maken. Was dat voorstel aangenomen, wat niet het geval is geweest, dan zou de heer Groeneveld gelijk hebben en, als de heer van Stralen dat voorstel niet had ingediend, dan kon men denken, dat de heer Groeneveld in de onderstelling leefde, dat Burge meester en Wethouders hadden voorgesteld om een permanent bedrijf in het leven te roepen, maar daarvan kan nu geen sprake zijn. Spreker vertrouwt, dat de heer de Reede tegenover de bewering van den heer Groeneveld, dat de gemeente zooveel winst van het "Waschbureau heeft opgestreken, zal duidelijk maken, dat het tegendeel het geval is geweest, dat het Wasch bureau tot heden aan de gemeente geld heeft gekost. De heer Groeneveld moet dat dan maar eens trachten te ont zenuwen, maar dat zal hij aan de hand van de cijfers niet kunnen. Waarom verzetten spreker en zijn medestanders zich op dit oogenblik tegen het maken van het waschbedrijf tot een permanent bedrijf? Omdat zij zeer goed begrijpen, dat, wan neer dat gebouw aan de Gasstraat voor dit bureau is inge richt, men het volgende jaar niet tot opheffing van het bureau kan overgaan. Het Waschbureau moet, en zal ook wel, zijn eigen dood sterven, maar het beeft geen nut om nu weer te beginnen met er belangrijke kosten voor te maken en het in een ander gebouw onder te brengen, omdat het hier weg moest. Vroeger heeft de Directie van het Slachthuis er reeds bezwaar tegen gemaakt. Nu zegt men: het is een geluk, dat het daar nog kan worden ondergebracht, want van het badhuis van »de Goede Woning" is niets anders te maken. Spreker heeft zoowel van den architect als van »de Goede Woning" zelf, als van den Directeur van Gemeentewerken gehoord, dat men er nog wel wat anders van kan maken dan een gemeentelijk Waschbureau; het zou er trouwens wel onge lukkig uitzien als dat niet kon. Het is evenwel onvermijdelijk, dat de gemeente de kosten van die verbouwing draagt; men kan »de Goede Woning" niet met die moeilijkheden laten zitten, onverschillig of het wordt ingericht voor Waschbureau of voor welk ander doel ook. Doordat men inzag, hoe duur de exploitatie van een badhuis zou zijn, is men daarop terug gekomen en nu kan men de vereeniging niet met den strop laten zitten. Maar of de gemeente nu ƒ1200.extra subsidie geeft of het gebouw een andere bestemming geeft of er het Waschbureau wordt ondergebracht, blijft voor de gemeente het zelfde. Nu wil de heer Eikerbout er weer meer van weten dan de Commissie van Fabricage en Gemeentewerken, die gezegd hebben, dat het, als het afgewerkt was, ook voor andere doel einden niet meer dan 600.zou opbrengen en hij zegt: dat brengt het niet op. Waarom brengt het dat niet op? De woningbouwvereeniging heeft indertijd 34.000,subsidie gevraagd, 800.— minder dan nu wordt gevraagd, om het gebouw af te bouwen, zoodat het geëxploiteerd kon worden. Dat is geweigerd, vermoedelijk omdat men bezwaar had tegen het groote exploitatietekort, maar dan had het er gun stiger voorgestaan. Nu kan men wel door den zuren appel heenbijten en zeggeneenerzijds brengen wij dat wasch bureau daar onder en anderzijds voteeren wij 1200.per jaar voor den albouw, maar die ƒ1200.moeten toch ge voteerd worden, afgescheiden van dat bureau; misschien kan het dan als autogarage geëxploiteerd worden. De heer Eikerbout zegt wel: dat kan niet. Men kan in Leiden wel van oude gebouwen garages maken en van woningen winkels", maar bij de gemeente kan men volgens den heer Eikerbout niet van een gebouw een autogarage maken. Spreker zou zich schamen, indien hij dat moest constateerenzoowel Gemeentewerken als de architect van »de Goede Woning" zullen heel goed in staat zijn een project te maken om ook dit gebouw rendabel te maken, zonder dat er een wasch bureau in komt, zoodat het geld, dat er in betrekkelijken zin nu eenmaal aan verknoeid is, zijn ïente opbrengt. Het aan elkander koppelen van deze zaken moet er toe medewerken, dat de Raad er in zal toestemmen, dat de woning bouwvereeniging wordt geholpen door het Waschbureau daar onder dak te brengen, maar spreker wil die beide zaken scheiden. Spreker geeft toe, dat het bewuste gebouw moet worden afgebouwd en voor een bepaald doel moet worden ingericht aan die kosten ad f 1200.per jaar ontkomt men niet maar dan zegge men het ronduit en koppele men die beide zaken niet aan elkander. Spreker ziet niet in, waarom in dit gebouw het Waschbureau moet worden ondergebracht. De heer Goslinga heeft in een vorige vergadering verklaard er principiëel tegen te zijn, dat de gemeente een terrein betreedt, waarop zij niet noodig heeft. De heer Parmentier interrumpeert, dat dat genoeg bekend is en spreker hoopt, dat inderdaad een overwegend deel van de Leidsche burgerij dat weet, maar men kan toch niet aan de consequentie ontkomen, ook de heer Goslinga niet, dat men, zich voor die principes uitgesproken hebbende, bij de bespreking van de vraag of de gemeente op een bepaald terrein moet voortgaan of zich daarvan moet terugtrekken, niet mag zeggen: het bestaat nu eenmaal, wij gaan er mede voort! Men moet dan ook den moed hebben te zeggen: wij werken niet aan de voortzetting mede. Dat dient de heer Goslinga te doen, ook al wil hij in het College, waarvan hij deel uit maakt, gaarne de saamhoorigheid betrachten. Hij moet de beginselen, door hem verkondigd, voordat hij lid van den Raad werd, ook uitleven, nu hij Wethouder is. Mevrouw Braggaarde Does wil de bezwaren, welke het wasschen aan huis medebrengt, uiteenzetten, omdat dit voor haar gemakkelijker is dan voor een der andere Raadsleden. Vooraf wil zij als haar meening te kennen geven, dat de vraag, of het gemeentelijk Waschbureau nog reden van bestaan heeft, bevestigend moet worden beantwoord. Toen het Waschbureau werd opgericht, was het niet be doeld als crisismaatregel, doch Burgemeester en Wethouders meenden, dat het permanent moest zijn, o. a. omdat in de huizen, die toen gebouwd werden, ten eenenmale de gelegen heid ontbrak om de wasch te doen. Sindsdien zijn nog meer van die huizen gebouwd, zoodat de reden daarvoor niet ver dwenen is. Ook in het belang der volksgezondheid moet dit instituut behouden worden, omdat de dampen, die ontstaan bij het wasschen en drogen der wasch, verre van gezond zijn. Het gaat niet op om te zeggen de arbeiders van vroeger deden toch ook de wasch aan huis, wrant men moet met zijn tijd meegaan; de tegenwoordige arbeiders hechten veel meer waarde aan een geriefelijke omgeving dan vroeger, hetgeen een gelukkig verschijnsel is. Weinige Raadsleden zullen weten wat het zeggen wil de wasch te doen in een kleine ruimte, maar de weinigen, die het weten, zullen met spreekster erkennen, dat het wasschen voor de vrouw een zware taak is, omdat zij daardoor een dubbele taak krijgt, aangezien zij ook de zorg voor het gezin heeft. Ook voor de kinderen is de wasch erg onaangenaam, want dan heeft de moeder geen gelegenheid om zich met de kinderen bezig te houden. Ook voor den man is het niet aangenaam, wanneer hij na zijn dagtaak de sporen van de wasch bemerkt in den vorm van een vermoeide vrouw of van waschgoed, dat in huis te drogen hangt. Men zal vragenwaarom kan de wasch niet bij parti culiere bleekers gegeven worden? Niets is minder waar dan dat. Over het algemeen kan men de wasch slecht in huis doen; het is ongezond en bovendien blijven de prijzen van het gemeentelijk Waschbureau altijd beneden die van het particuliere bedrijf, al scheelt het niet veel. Ook kan men bij het Waschbureau de kleinste waschjes brengen, al zijn het b. v. maar enkele slagersjasjes, wat niet kan bij een particulieren bleeker. De vergoeding, door particuliere bleekers gegeven, is steeds veel minder dan het goed waard is, bij het Waschbureau niet; klachten worden steeds door het per soneel met genoegen met de bleekers geregeld. Ook hebben

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 4