VRIJDAG 9 DECEMBER 1927. 329 of het bestuur zal wel met het schoolhoofd hierover gesproken hebben. Spreker had echter gaarne bij het antwoord van Burgemeester en Wethouders de opmerking gezien, dat het College meende, dat, wanneer er een dergelijke verandering door de Vereeniging voor Schoolkindervoeding was ingesteld, deze zich niet heeft te wenden tot het hoofd der school, maar tot het bestuur, dat de baas is. Spreker zou gaarne vernemen, of het mogelijk is, dat het College een dergelijken wenk geeft aan de Vereeniging voor Schoolkindervoeding. De heer Heemskerk zegt, dat de quaestie van het ver strekken van schoolkindervoeding gedurende de vacantie meermalen een punt van bespreking bij het bestuur der ver eeniging heeft uitgemaakt. Van de zijde der S. D. A.P. is hier vele jaren achtereen op aangedrongen, maar het bestuur der vereeniging is nog niet van standpunt kunnen veran deren. Een groote moeilijkheid is, dat de voeding is over gebracht naar de school en dat er gedurende de vacanties geen gelegenheid is die te verstrekken. Spreker meent echter ook, dat de zaak principiëel moet worden beschouwd. Zoolang de kinderen op school zijn heeft men te zorgen, dat zij het onderwijs goed kunnen volgen en niet hebben te kampen met hongerige magen. Gedurende de vacanties zal er in die gezinnen, die het anders ook niet verstrekken kunnen, ook wel gesukkeld worden met de voeding, maar spreker meent, dat daarin langs anderen weg, bijvoorbeeld door middel van het Armbestuur, moet worden voorzien. De voeding wordt op school verstrekt en dat kan niet gebeuren zonder toezicht, dat nu wordt uitgeoefend door het onderwijzend personeel. Het zou te veel gevraagd zijn, of dit personeel daarvoor ook de vacantie zou willen opofferen en wanneer andere menschen daartoe zouden moeten worden aangesteld, zou dat een groote vermeerdering van uitgaven met zich brengen. Aan den heer van Es, die gaarne zou zien, dat bij de nieuwe methode van voedselverstrekking op de scholen toe stemming werd gevraagd aan de schoolbesturen, antwoordt spreker, dat er bij het bestuur van de Vereeniging »School- kindervoeding en Schoolkinderkleeding" geen overwegend bezwaar kan bestaan het voortaan den schoolbesturen te vragen. De Vereeniging is in hoofdzaak met de schoolkinder voeding op de openbare scholen begonnen en zij heeft altijd aan het betrokken schoolhoofd gevraagd, of hij genegen was schoolkindervoeding op zijn school toe te laten. De heer Goslinga voegt spreker toe, dat dat schoolhoofd haar op zijn school moest toelaten. Spreker zegt, dat het altijd bij een verzoek is gebleven en er nooit dwang is voor geschreven, De schoolhoofden zijn in dat opzicht betrek kelijk vrij. Vervolgens heeft de Vereeniging haar werkzaamheid, ook uitgestrekt over de bijzondere scholen en van de besturen dier scholen heeft zij in het algemeen een zeer meegaande houding ondervonden: slechts op één school is zij op eenige moeilijkheid gestuit. Wat betreft het verstrekken van voeding ook gedurende de vacantie, juist ten opzichte van de samenvoeging van scholen, waarop mevrouw Braggaarde Does heeft aange drongen, stuit men op ontzettende moeilijkheden. Men stuit daarbij telkens op het bezwaar, dat de hoofden van scholen buitengewoon bezwaar hebben kinderen van andere scholen op hun scholen te laten mede-eten. De heer Wilbrink zegt principiëele bezwaren te hebben tegen de schoolkindervoeding, welke hij vroeger uitvoerig heeft uiteengezet en die hij nu niet wil herhalen, nu wordt voorgesteld de school kindervoeding ook te verstrek ken op tijden, dat er geen onderwijs wordt gegeven. De schoolkindervoeding is altijd verdedigd met het argument, dat, als de kinderen behoorlijk waren gevoed, het onderwijs meer effect zou sorteeren. Spreker heeft echter altijd het standpunt ingenomen, dat voeding en kleeding der kinderen tot de taak van de ouders behooren en dat, als de gemeen schap de helpende hand uitsteekt, zij dat moet doen via de ouders, niet via de onderwijzers en de school. Sprekers principiëel bezwaar geldt nog sterker tegen het denkbeeld om ook gedurende den tijd, dat de school geen beslag op de kinderen heeft, toch de school voor de kinderen te laten zorgen, omdat de kinderen dan in nog sterkere mate het gevoel moeten krijgen, dat hun levensomstandighedenafhan- gen, niet van hun ouders, maar van de school en via deze van de gemeenschap. Spreker zal daarom tegen het voorstel van Mevrouw Braggaarde Does stemmen. De heer Tepe zegt, dat dit voorstel, dat ook het vorig jaar niet voor het eerst aan de orde was, telken jare is verworpen. De argumenten voor en tegen zijn bij de verschillende behandelingen zoo uitvoerig en uitmuntend behandeld, dat de heer Meijnen reeds het vorig jaar heeft gezegd, dat hij aan de argumenten door de heeren Heemskerk en Witmans indertijd aangevoerd, niets anders kon toevoegen. A fortiori geldt dit voor spreker thans. De gedachte, die aan het voorstel ten grondslag ligt, vindt spreker buitengewoon sympathiek, maar hij meent, dat men zich hier moet houden aan den geest, die is neergelegd in de Leerplichtwet. De schoolkindervoeding is bij die wet geregeld, zoodat de gemeente niet meer geheel vrij is. Naar sprekers oordeel moet men zich nu niet alleen houden aan de letter van de wet, maar ook aan den geest. Hierbij moet een zeer sterk verband worden gelegd tusschen de mogelijkheid om den leerplicht in uiterste consequentie door te voeren en de schoolkindervoeding. Wanneer men die voeding ging uitbrei den tot de vacantie, zou men daarmede een geheel ander element in het geding brengen, nl. de verzorging van de arme kinderen met voedsel, een taak, die naar sprekers oor deel behoort tot die der particulieren en, zoo deze tekort schieten, tot die van de openbare armenzorg. Spreker weet niet welke de geest is van hen, die in Amsterdam de wet op de geschetste wijze toepassen, maar zooals spreker het heeft aangegeven is het de opvatting van het College van Burgemeester en Wethouders. Mevrouw Braggaarde Does meent, dat, als er voldoende aandrang op het onderwijzend personeel wordt uitgeoefend en er wordt overleg gepleegd, het verstrekken van voeding gedurende de vacantie wel mogelijk is. Waarom, vraagt spreekster, is het in andere plaatsen wel mogelijk en in Leiden niet? Hoofdzaak is de wil. Spreekster wil nog vragen, of het niet mogelijk is wat minder uniformiteit in de schoolkleeding te brengen. De prijsstijging acht zij niet groot hierdoor, want er is geen aan merking gemaakt op de kwaliteit. Er zou dan wat minder het stempel van de bedeeling op drukken. Spreekster heeft in de sectie nog gevraagd in plaats van klompen schoenen te verstrekken en tegelijk schoenreparatie, maar heeft daarop geen antwoord gekregen. Zij had gaarne daarover de meening van Burgemeester en Wethouders ge hoord, omdat het niet onmogelijk is daarmede een proef te nemen. In andere plaatsen is dat geschied en kan de proef als geslaagd worden beschouwd. Er zijn aan het dragen van klompen ook enkele bezwaren verbonden, o. a. dat, als de klompen op school worden uit gedaan, de voeten afkoelen, wat niet bevorderlijk is aan de gezondheid. Ook maakt het dragen van klompen de slijtage aan de kousen grooter. Bovendien zal men, als men de kinderen geregeld van klompen wil voorzien, hun 6 paar per jaar moeten verstrekken, zoodat de kosten van schoenen niet zooveel hooger zouden zijn. Wanneer het verstrekken van schoenen een bezwaar blijft, dan zou spreekster gaarne zien, dat aan de kinderen school- pantoffels werden verstrekt. In elk geval zou het aanbeveling kunnen verdienen, dat de kinderen hun klompen konden verwisselen met pantoffels, opdat zij niet in gymnastiek lokalen steeds op hun kousen moeten loopen. De heer Heemskerk zegt, dat de zaak ook in de Vereeniging voor Schoolkindervoeding en Schoolkinderkleeding is besproken. Mevrouw Braggaarde Does zegt wel, dat hetgeen in andere gemeenten mogelijk is ook hier kan, maar men dient toch rekening te houden met verschillende factoren, o. a. deze, dat niet alle hoofden van scholen en niet alle onderwijzers en onderwijzeressen tegenover dit vraagstuk even sympathiek staan. Bovendien moet men niet vergeten, dat eerst sinds betrekkelijk korten tijd de voeding op de scholen wordt verstrekt, zoodat het voor de onderwijzers en onderwijzeressen een betrekkelijk nieuwe zaak is. Zijn zij er meer aan gewend, dan zullen zij misschien meer interesse ervoor krijgen. Verder wil spreker iets zeggen over de kwestie van de uniforme kleeding. Het verwondert spreker, dat in de secties is gevraagd om meer variatie in de jongenskleeding te brengen, terwijl meerdere menschen hetzelfde verzoeken ten opzichte van de meisjeskleeding. Het bestuur van de Ver eeniging heeft deze zaak ook onder de oogen gezien, maar de meeningen loopen onder de bestuursleden sterk uiteen. Spreker zelf is een tegenstander van die uniforme kleeding, omdat daardoor altijd een zeker cachet op de menschen wordt gelegd, üok in dit geval acht hij het gewenscht, dat zoo min mogelijk zichtbaar is, dat de kleederen afkomstig zijn van de School kinderkleeding. Voor dezen winter is de kleedingvoorraad reeds aangeschaft, maar in de toekomst zal getracht worden kleine wijzigingen aan te brengen en te veel uniformiteit te vermijden, mits daaraan niet te veel onkosten verbonden zijn, want ook met de financiën moet rekening worden gehouden. Tenslotte wil spreker nog iets zeggen over het verstrekken van schoeisel in plaats van klompen. Vroeger heeft spreker betoogd, dat hij het niet zoo erg vindt, dat in Leiden veel klompen worden gedragen en uit gevoelsoverwegingen klompen worden verstrekt in plaats van schoenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 9