326
VRIJDAG DECEMBER 1927.
men niet alleen is een sport, maar ook de hygiëne er door
wordt bevorderd, zooals de Voorzitter onlangs in een tijdschrift
in verband met het badhuis in het Kooipark heeft geschreven,
dan wijst spreker er op, dat men de hygiëne niet bevordert,
wanneer men de tarieven voor het zwemmen zoo stelt, dat
het niet voor iedereen mogelijk is van de inrichting gebruik
te maken. Men moet niet uit het oog verliezen, dat de
zwemsport de laatste jaren al meer en meer wordt beoefend
en waar er personen zijn, die niet in staat zijn voor hun
kinderen knipkaarten van 45 cent te koopen, hoopt spreker,
dat de Raad zijn voorstel zal aannemen, waardoor voor
bepaalde uren het tarief van 5 cent op 3 cent zal worden
teruggebracht.
De heer Goslinga herinnert er aan, dat het tarief van 3
cent, dat vroeger aan »de Zijl" heeft bestaan, tot 5 cent is
verhoogd op grond van de financiëele uitkomsten der zwem
inrichting. Die zweminrichting kost aan de gemeente reeds
13.000.en bij aanneming van het voorstel van den heer
Baart zou het deficit nog grooter worden. Het aantal baden,
dat genomen wordt, loopt per jaar tusschen 25.000 en 40.000
en in een gunstigen zomer kan het stijgen tot 50.000, in welk
geval de aanneming van het voorstel van den heer Baart
1000.aan de gemeente zou kosten.
De heer Baart komt weer met zichzelf in tegenspraak. Hij
motiveert zijn voorstel met een argument, dat, als de menschen
in plaats van 5 cent 3 cent behoeven te betalen, zij gemakke
lijker lid van de zwemvereeniging »De Zijl" kunnen worden.
Volgens den heer Baart kunnen die menschen dan wel die
twee centen op zij leggen, om lid van die vereeniging te
worden, maar zijn zij niet kapitaalkrachtig genoeg om een
keer 45 cent voor een knipkaart te geven.
Wat het tweede motief van den heer Baart betreft, dat de
tariefsverlaging aan de hygiëne zou tegemoet komen, meent
spreker, dat het eenige gevolg zou zijn, dat de jongens als
zij gingen zwemmen twee »piraten" meer konden rooken,
wat zeer ten nadeele van de hygiëne strekt.
De waterplasserij, zooals de heer Sanders het noemde, kost
aan de gemeente nu reeds ƒ46.600.Spreker vindt, dat dat
genoeg is en dat het ook niet noodig is, dat men allemaal
gaat zwemmen. Spreker kent ouders, die hun kinderen laten
zwemmen aan den Rijndijk en die dus kunnen worden gerekend
tot de meer gegoeden, die het voldoende vinden, wanneer hun
kinderen twee- of driemaal per week gaan zwemmen. Spreker
acht het niet noodig om iederen dag te gaan zwemmen en
vindt het een onnoodig opdrijven van de eischen. Als jongen
ging spreker in de vaart zwemmen, maar nu moeten er allemaal
wijdsche inrichtingen zijn. Zoo kan men de zaak wel opdrijven
en dan met een armzalig gezicht komen aankloppen en zeggen
wij kunnen het niet betalen. De heer Baart heeft zelf erkend,
dat er iets ten goede is verbeterd, maar hij is toch nooit
tevreden. Spreker moet zich dan ook met kracht tegen het
voorstel van den heer Baart verzetten; er wordt jaarlijks
een groot bedrag aan bad- en zweminrichtingen uitgegeven
en in gunstige seizoenen zou dat weer met ƒ1000.worden
verhoogd.
De heer Huurman meent, dat beide heeren deze simpele
zaak wel wat erg opblazen. Om nu te zeggende heer Baart
is ook hier weer geen pórtuur
De heer Goslinga Dat heb ik niet gezegddat moet men
mij niet in de schoenen schuiven.
De heer Huurman zegt, dat de Wethouder toch in ieder
geval heeft gezegd, dat de waterplasserij al zooveel geld
kost en dat het door tariefsvermindering weer meer zal gaan
kosten. Spreker is van oordeel, dat er voor ieder gelegenheid
moet zijn om onder toezicht te kunnen zwemmen. Spreker
zou wel willen, dat de allerarmsten niets behoefden te betalen,
maar dan zou de toeloop te groot worden, dus er moet een
grens zijn. Het is wat klein hier zoo lang over te debatteeren.
Spreker stelt zich op dit standpunt: kan de Raad met een
betrekkelijk klein bedrag een groote groep minvermogenden
of onvermogenden gerieven, dan moet men dat doen.
Het voorstel van den heer Baart wordt aangenomen met
19 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren van Tol, Romijn, Sijtsma,
Sanders, de Reede, Heemskerk, Bergers, van Stralen, Bur-
gerjon, Huurman, Baart, Groeneveld, van Eek, Vallentgoed,
mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kooistra, Schüller,
Bosman en Eikerbout.
Tegen stemmen: de heeren Spendel, Wilmer, Reimeringer,
Tepe, Goslinga, van der Reijden, Meijnen en Wilbrink.
Volgnr. 263 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
De volgnrs. 264 tot en met 288 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 289, luidende: y>Onderhoud van
straten en pleinenf i58.902.
waarbij tevens in behandeling komt het door den heer
Schüller ingediende voorstel, luidende:
»Ondergeteekende stelt voor over te gaan tot het aanleggen
van trottoirs en rijwielpaden aan de Lage Rijndijk."
De heer Schüller zegt, dat Burgemeester en Wethouders
wel de toezegging doen, dat er een reorganisatie van het
straatmakersbedrijf zal plaats hebben, maar geen antwoord
hebben gegeven op zijn vraag, of het College ook rekening
wil houden met eventueele opmerkingen en wenken van de
arbeidersorganisaties op het gebied van dit bedrijf.
Op een desbetreffende vraag, door spreker gesteld, antwoorden
Burgemeester en Wethouders, dat sinds tal van jaren bij
het straatmakersbedrijf het leerlingstelsel is ingevoerd. Spreker
ontkent dat; men kan hoogstens zeggen, dat men een jongen
in dienst heeft, die als leerling te boek staat, maar als stelsel
bestaat het niet. Vroeger heeft het onder leiding van den
toenmaligen opzichter Iding wel bestaan, maar sedert deze
gepensionneerd is, is het afgeschaft. Toch is het van alge
meen nut en in het belang van de gemeente, als dat stelsel
wordt ingevoerd bij dien tak van dienst. Ook bij andere
takken van dienst worden voor vaklieden meestal menschen
aangesteld, die een examen hebben afgelegd of een leertijd
hebben doorgemaakt.
Nu denkt men oppervlakkig, dat het straatmakersbedrijf
zeer eenvoudig is, omdat men een man ziet, die een steen
aanvat en een hamer hanteert, maar bij het bestudeeren van
het boek van Ingenieur Kerkhoff, getiteld »Wegenbouw",
is spreker gebleken, dat het een veelomvattend vak is, waarbij
het leerlingstelsel een eerste vereischte moest wezen. Spreker
hoopt, dat de nieuwe leider van Gemeentewerken bij het
straatmakersbedrijf het leerlingstelsel op behoorlijke wijze zal
inrichten.
Komende tot zijn voorstel in zake den aanleg van trottoirs
en rijwielpaden aan den Lage Rijndijk, zegt spreker dat voorstel
hoofdzakelijk te hebben ingediend, omdat het verkeer ter
plaatse verbetering behoeft, wat Burgemeester en Wethouders
zelf reeds hebben ingezien blijkens hun voorstel om de aldaar
staande boomen te rooien. Nu de straat in het midden moet
worden opengebroken en herstraat, wil spreker daar tevens
trottoirs en rijwielpaden zien aangelegd. Het verwijderen van
de boomen acht spreker ook in het belang van de veiligheid
van het verkeer, want men weet nu soms niet of men op het
voetpad of op den rijweg loopt. Vooral op marktdagen is het
daar gevaarlijk en spreker dringt dus aan op aanneming van
het voorstel.
De Voorzitter kan antwoorden, dat het leerlingwezen ter
sprake zal komen bij de voorgenomen reorganisatie. Het is
bij den betrokken ambtenaar ter sprake gebracht.
Ten aanzien van den Lagen Rijndijk stellen Burgemeester
en Wethouders voor, in tegenstelling met den Directeur van
Gemeentewerken, om de boomen grootendeels weg te nemen,
teneinde een beteren toestand te scheppen voor het verkeer.
Daarbij zal dan ter sprake komen de quaestie, hoe de straat
zal worden aangelegd en of er rijwielpaden kunnen komen.
Daar er in het voorstel van den heer Schüller geen bedrag
wordt genoemd en het dus voor den Raad niet mogelijk is
een oordeel daarover te vellen, stelt spreker voor, dit voorstel
in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders om
praeadvies.
Daartoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
Volgnr. 289 wordt vervolgens eveneens zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
(De heer van Es was inmiddels ter vergadering gekomen).
Volgnr. 290 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over volgnr. 291, luidende: itOnderhoud van
wegen en voetpaden"29.636.—",
waarbij tevens in behandeling komt het door den heer Schüller
ingediend voorstel, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor over te gaan tot bestrating
van den Marensingel loopende vanaf de Julianastraat tot
aan het Prins Hendrikplein."
De heer Schüller meent, dat de Raadsleden zich zooveel
mogelijk moeten oriënteeren over de zaken, waarover zij het
woord moeten voeren, dus het was ook sprekers plicht aan
deze zaak zijn aandacht te schenken.