VRIJDAG 9 DECEMBER 1927. 323 geven. In het voorstel van Burgemeester en Wethouders worden de juiste verhoudingen verbroken. Of het een slap dan wel een druk jaar is, een Raadslid krijgt ongeveer hetzelfde bedrag, terwijl hij, naarmate er meer Raadsvergaderingen worden gehouden, ook meer kosten zal moeten maken voor het inwinnen van inlichtingen. Spreker blijft daarom het voorstel van den heer Spendel c. s. steunen. De heer Wilbrink is het met den heer van Eek niet geheel eens en het denkbeeld van Burgemeester en Wethou ders lacht hem wel toe. De heer van Eek moge zeggen, dat zeker niemand er toe zal medewerken het aantal Raads vergaderingen te vermeerderen, omdat hij dan meer presen tiegeld krijgt, maar spreker kan zich toch wel voorstellen, dat, als er een voorstel aan de orde is om een avondver gadering te houden, iemand, die bij aanneming van dat voor stel voordeel zou hebben, omdat hij dien avond de vergade ring zonder tijdverzuim kan bijwonen, toch tegenstemt om den schijn te vermijden, dat hij zijn eigen belang bevordert. De heer van der Reijden gevoelt wel iets voor het voor stel van den Voorzitter en geeft daarom in overweging, waar de heer van Es, een van de voorstellers van het voorstel- Spendel c. s., niet aanwezig is, de behandeling van deze zaak voorloopig uit te stellen. De heer Wilmer gevoelt wel iets voor het denkbeeld van den heer van der Reijden. Men zou dezen begrootingspost met een bepaald bedrag kunnen verhoogen en dan in een volgende vergadering kunnen beslissen over de wijze, waarop het geld zal worden verdeeld. De meeningen loopen uiteen, ook over het voorstel van Burgemeester en Wethouders, en de Raadsleden hebben geen gelegenheid gehad er over na te denken. Waar bovendien de heer van Es niet aanwezig is, verklaart spreker zich voor uitstel. De heer Manders heeft het volgende practische bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Raad houdt deze week 8 vergaderingen en er zijn 31 Raads leden, zoodat deze week 248 maal het presentiegeld moet worden uitgekeerd. Rondt spreker' het af, dan komt hij volgens het voorstel van den heer Spendel c. s. voor deze week reeds tot een bedrag van 250 maal 5.1250..terwijl Bur gemeester en Wethouders slechts f 1125.voor een geheel kwartaal willen beschikbaar stellen. De Voorzitter meent, dat het denkbeeld van de heeren van der Reijden en Wilmer niet voor verwezenlijking vatbaar is. Verhoogt de Raad den post zonder er een nadere ver klaring bij te geven, dan is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat Gedeputeerde Staten den post niet goedkeuren, omdat het uitgetrokken b'edrag dan niet klopt met een presentie geld van f 3.en het aantal Raadsvergaderingen, dat in den regel wordt gehouden. De heer Spendel maakt zich los van de argumenten van de tegenstanders van zijn voorstel. Men kan er zeer lang over spreken zonder het eens te worden. Naar sprekers meening worden door het vaststellen van een vast bedrag per zitting alle klippen het best omzeild. Spreker is tegen uitstel, omdat men dan later weer enkele uren aan de be handeling van deze zaak zou moeten wijden, daargelaten nog dat het toch niet mogelijk is thans een hooger bedrag uit te trekken zonder meer. Spreker kan mededeelen, dat dit voorstel het gevolg is van een compromis tusschen de voorstanders van verhoo ging van het presentiegeld en zoo is geredigeerd, dat het geheel uiting gaf aan den wensch der voorstellers. De afwe zigheid van den heer van Es kan geen reden tot uitstel zijn, want dan zou men telkens moeten wachten door de afwezig heid van een medevoorsteller. Mede namens den heer van der Reijden handhaaft spreker zijn voorstel en verzoekt het in stemming te brengen. De Voorzitter wijst er nog op, dat men het voorstel van den heer Spendel c.s. kan verwerpen en voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen, dus dat de af stemming van het voorstel-Spendel niet de mogelijkheid uit sluit van verhooging van het presentiegeld. Het voorstel van den heer Spendel c.s., nader in dien zin gewijzigd, dat achter «stellen voor'' wordt ingevoegd«Ge deputeerde Staten te verzoeken", wordt met 17 tegen 9 stem men aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Spendel, van Tol, Wilmer, Manders, de Reede, Heemskerk, van der Reijden, Bergers, van Stralen, Burgerjon, Baart, Groeneveld, van Eek, Vallent- goed, mevrouw Braggaar—de Does, de heeren Kooistra en Schüller. Tegen stemmen: de heeren Romijn, Sijtsma, Reimeringer, Tepe, Goslinga, Meijnen, Wilbrink, Bosman en Eikerbout. Volgur. 168 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De volgnrs. 169 tot en met 173 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over volgnr. 174, luidende: Onderhouden en schoonhouden van het gebouw of vertrekbestemd voor de vergadering van den Raad, en van Burgemeester en Wet houders en voor de secretarie der gemeente f 6807. waarbij tevens in behandeling komt het door den heer Baart ingediende voorstel, luidende: «Ondergeteekende stelt voor, dat alle schoonmaaksters welke regelmatig werkzaam zijn aan gebouwen der Gemeente, in vast dienstverband zullen worden opgenomen, en voor deze groep te stichten een afzonderlijk Pensioen-fonds." De heer Baart zegt, dat het niet voor de eerste maal is, dat hij een poging doet om de werksters en schoonmaaksters, die aan de gemeentegebouwen werkzaam zijn, in vast dienst verband te brengen en spreker doet dit nu weer met klem, omdat hij het noodig vindt, dat deze arbeidsters worden op genomen in de pensioenregeling. Spreker wijst er op, dat in andere plaatsen deze arbeidsters, wanneer zij een hoogen leeftijd hebben bereikt, aanspraak kunnen maken op een pensioen. Al zijn die menschen hier ter stede niet in vast dienstverband opgenomen, zij maken toch deel uit van het gemeentepersoneel en het gaat niet aan, dat men zich, zooals Burgemeester en Wethouders doen, van deze zaak afmaakt met de mededeeling, dat vqpr die arbeidsters zegeltjes worden geplakt en zij, als zij een bepaalden leeftijd hebben bereikt, pensioen krijgen. Spreker heeft voorgesteld voor deze menschen een afzon derlijk pensioenfonds te stichten, omdat in andere plaatsen, waar een deel van die menschen is afgevloeid, is gebleken, dar die vrouwen na haar ontslag uit den gemeentedienst niet pensioengerechtigd waren. De gemeente mag zich ook hierom niet los maken van die menschen, omdat het in doorsnee menschen zijn, die op zich zelf zijn aangewezen. Het zijn meestal weduwen, die zich voor dit werk aanbieden van de 5 werksters aan de Lichtfabrieken zijn er 3 weduwe en het is niet meer dan billijk, dat die menschen, wanneer zij op hoogen leeftijd komen, dezelfde aanspraken kunnen doen gelden als de arbeiders, die in vast dienstverband bij de gemeente zijn. In den Haag, waar men het standpunt heeft ingenomen, dat die arbeidsters in het pensioenfonds moesten worden opgenomen, heeft men een afzonderlijke verordening voor haar gemaakt. Daar laat men die werksters althans niet aan haar lot over en spreker verwijst den Wethouder van Finan ciën, die zich dezer dagen op Amsterdam beriep, in dit geval eens naar den Haag. Spreker kan aan de hand van de gegevens, die hij heeft verzameld, aantoonen, dat de argumenten van Burgemeester en Wethouders niet opgaan. Hij heeft de Haagsche verorde ning bij zich en zou het daarmede kunnen bewijzen. Spreker staat op het standpunt, dat deze arbeidsters op de zelfde wijze moeten worden beschouwd als al het andere personeel in gemeentedienst. Het gaat niet aan het eenedeel van het personeel pensioengerechtigd te doen zijn en het andere deel niet. Het schoonmaken van gebouwen zal wel altijd blijven bestaan en er is dus ook geen aanleiding dit werk een tijdelijk karakter te laten dragen. Spreker stelt vooral voor, deze menschen in vast dienst verband op te nemen, omdat anders het bezwaar kan worden gemaakt: wat hebben wij met hen te maken. Wanneer de Raad besluit, dat zij in vast dienstverband moeten worden opgenomen, kan aan Burgemeester en Wethouders worden overgelaten een pensioenregeling te ontwerpen in den geest zooals in den Haag bestaat. De heer Heemskerk acht het geen gemakkelijke zaak. In het algemeen zou men zeggenieder, die geregeld voor de gemeente werkzaam is, moet na een korten proeftijd in vasten dienst worden opgenomen. Er mag hierbij geen verschil gemaakt worden tusschen mannen, vrouwen, schoonmaaksters of hooger personeel. Spreker wijst er hier echter op, dat er schoonmaaksters zijn, die geregeld werken en andere, die slechts enkele uren en enkele dagen werken bijv. in de schoolgebouwen, waar zij behulpzaam zijn bij het aanmaken der kachels, het uitdeelen van spijzen. Er zijn ook gehuwde vrouwen en het lijkt spreker een bezwaar deze in vast dienstverband op te nemen. Wanneer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1927 | | pagina 3